Geen of niet

• NT2
• ISK

Geen of niet

8.9 Grammatica  

een - geen

 Grammatica  

Wil jij een kop koffie?
Nee, ik wil...

1. geen kop koffie.
2. niet koffie.
3. geen een kop koffie.
4. niet een kop koffie.

Hebben jullie een leuke dag?
Nee, we hebben...

1. niet een leuke dag.
2. een leuke dag.
3. geen leuke dag.
4. niet leuke dag.

Heeft u mooie schoenen gevonden?
Nee, ik heb...

1. niet mooie schoenen gevonden.
2. schoenen gevonden.
3. mooie schoenen gevonden.
4. geen mooie schoenen gevonden.

Loopt hij daar?
Nee, hij...

1. loopt daar niet.
2. loopt geen.
3. loopt daar.
4. geen loopt daar.

Vraagt hij om meer geld?
Nee, hij...

1. vraagt om meer geld.
2. vraagt om geen meer geld.
3. geen vraagt om meer geld.
4. vraagt niet om meer geld.

Lust jij vlees?
Nee, ik lust...

1. niet vlees.
2. wel vlees.
3. geen vlees.
4. een vlees.

Rijdt de trein vandaag?
Nee, er rijdt...

1. niet een trein.
2. geen trein vandaag.
3. niet trein vandaag.
4. een trein vandaag.

Wil jij een appel?
Nee, ik wil...

1. geen appel.
2. een appel.
3. niet appel.
4. niet een appel.

Heb je griep?
Nee, ik heb...

1. niet griep.
2. niet een griep.
3. de griep.
4. geen griep.

Vind je school leuk?
Nee, ik vind...

1. school leuk.
2. school niet leuk.
3. geen school leuk.
4. niet school leuk.

Kijk jij vaak televisie?
Nee, ik kijk...

1. niet vaak televisie.
2. geen televisie.
3. vaak niet televisie.
4. niet televisie.

Begrijp jij de les?
Nee, ik begrijp...

1. niet de les.
2. de les geen.
3. geen les.
4. de les niet.

Kan hij morgen komen?
Nee, hij kan...

1. morgen niet komen.
2. geen komen morgen.
3. niet morgen komen.
4. morgen geen komen.

Vind jij tomaten lekker?
Nee, ik vind...

1. tomaten lekker.
2. tomaten niet lekker.
3. geen tomaten lekker.
4. geen lekker.

Lopen jullie naar school?
Nee, wij lopen

1. niet naar school.
2. niet.
3. geen naar school.
4. naar school niet.

Wij hebben niet/geen huisdieren.

1. niet
2. geen

Sofie eet niet/geen ontbijt.

1. geen
2. niet

Joop vindt vis geen/niet lekker.

1. geen
2. niet

Tom houdt geen/niet van zwemmen.

1. geen
2. niet

Wij hebben geen/niet tuin.

1. geen
2. niet

Die jongen is geen/niet groot.

1. geen
2. niet

Marie drinkt geen/niet koffie.

1. geen
2. niet

De deur is geen/niet op slot.

1. geen
2. niet

Het meisje heeft geen /niet bril.

1. geen
2. niet

De kat is geen/niet grijs.

1. geen
2. niet

Hij drinkt geen/niet melk.

1. geen
2. niet

Ali vindt soep geen/niet lekker.

1. geen
2. niet