Vocabulary trede 1

Maak een Engelse zin, in de present simple, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: dochter

1 / 15
volgende
Slide 1: Open vraag
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Maak een Engelse zin, in de present simple, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: dochter

Slide 1 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present continuous, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: ouders

Slide 2 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present continuous met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: broer en zus

Slide 3 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present continuous met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: moeder

Slide 4 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present simple, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: vader

Slide 5 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present simple, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: grootouders

Slide 6 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present simple, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: tante

Slide 7 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present continuous, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: oom

Slide 8 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present continuous, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding:
neef en nicht
(kind van je oom en tante)

Slide 9 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present simple, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding:
neef en nicht
(zoon/ dochter van je broer of zus)

Slide 10 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present simple, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: tweeling

Slide 11 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present continuous, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: stiefmoeder

Slide 12 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present simple, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: dagen van de week (kies één)

Slide 13 - Open vraag

Maak een Engelse zin, in de present simple, met het juiste Engelse woord dat hoort bij deze afbeelding: maanden (kies één)

Slide 14 - Open vraag

De opdracht
  • Schrijf een verhaal van minimaal 1 a4tje.
  • Het onderwerp van het verhaal mag je zelf bedenken. 
  • Schrijf een verhaal met de woorden uit trede 1 (minimaal 15 woorden kiezen). 
  • Gebruik de present simple & present continuous 
  • Lever het verhaal in

Slide 15 - Tekstslide