Oefentoets H1 en H2 KBL

Oefentoets H1 en H2 KBL
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets H1 en H2 KBL

Slide 1 - Tekstslide

1 Bij maatschappijleer leer je over de Nederlandse samenleving.
2 Bij maatschappijleer leer je hoe je een goede mening geeft.
A
Alleen stelling 1 is juist
B
Alleen stelling 2 is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 2 - Quizvraag

Omdat Leonie een vrouw is, is zij minder geschikt om leiding te geven dan Bert.
Deze uitspraak is een:

A
feit.
B
mening
C
vooroordeel.

Slide 3 - Quizvraag

Bedenk een Feit

Slide 4 - Open vraag

Bedenk een Mening

Slide 5 - Open vraag

Bedenk een Vooroordeel

Slide 6 - Open vraag

Je kunt pas een goede mening over iets hebben als je het van verschillende kanten hebt bekeken. Jij werkt als gemeenteambtenaar en wordt gevraagd mee te denken of een hangplek van jongeren weg moet, omdat bewoners hebben geklaagd over geluidsoverlast. Leg uit hoe je een goede mening over de hangplek geeft.

Slide 7 - Open vraag

Een maatschappelijk probleem heeft vier kenmerken. Eén kenmerk is bijvoorbeeld dat veel mensen er last van hebben. Noem de andere drie kenmerken.

Slide 8 - Open vraag

Alcoholgebruik onder jongeren is een maatschappelijk probleem.
Wie zijn er bij het probleem betrokken? (3)

Slide 9 - Open vraag

Alcoholgebruik onder jongeren is een maatschappelijk probleem. Wat zijn de oorzaken van het probleem? Noem twee oorzaken.

Slide 10 - Open vraag

Alcoholgebruik onder jongeren is een maatschappelijk probleem.
Op welke manieren kan het probleem worden opgelost? Noem twee oplossingen.

Slide 11 - Open vraag

Alcoholgebruik onder jongeren is een maatschappelijk probleem.
Welke oplossing vind jij de beste? Leg uit.

Slide 12 - Open vraag

Het karakter van kinderen wordt bepaald door aangeboren eigenschappen en door wat ze leren van hun omgeving. Geef twee voorbeelden van een aangeboren eigenschap.

Slide 13 - Open vraag

Het karakter van kinderen wordt bepaald door aangeboren eigenschappen en door wat ze leren van hun omgeving. Geef twee voorbeelden van een aangeboren eigenschap.

Slide 14 - Open vraag

Het karakter van kinderen wordt bepaald door aangeboren eigenschappen en door wat ze leren van hun omgeving. Geef twee voorbeelden van dingen die kinderen Geef twee voorbeelden van dingen die kinderen leren.

Slide 15 - Open vraag

Net als voor andere sporten heb je voor voetballen talent nodig. Toch is talent niet genoeg, je moet ook veel oefenen.
Geef steeds een voorbeeld van wat je bij voetballen kunt leren door: belonen of straffen

Slide 16 - Open vraag

Net als voor andere sporten heb je voor voetballen talent nodig. Toch is talent niet genoeg, je moet ook veel oefenen.
Geef steeds een voorbeeld van wat je bij voetballen kunt leren door: imitatie

Slide 17 - Open vraag

Net als voor andere sporten heb je voor voetballen talent nodig. Toch is talent niet genoeg, je moet ook veel oefenen.
Geef steeds een voorbeeld van wat je bij voetballen kunt leren door: informatie

Slide 18 - Open vraag

Wel of geen voorbeeldfunctie?
“Als je b*tch wil chillen, is het geen probleem, dan ga ik erheen, ik kom niet alleen, want ik heb drank en drugs.” Het nummer stond 14 weken in de Top 40. Veel luisteraars vonden de tekst te ver gaan. Ronnie Flex: “Ik zou het ook niet leuk vinden als ik een kind van vijf had die zou meezingen. Maar muziek is entertainment. Lil’ Kleine: “Ik wil geen voorbeeldfunctie hebben, ik maak muziek die ik leuk vind. Jongeren bepalen zelf of ze drugs gebruiken of niet.”
Naar: AD

Slide 19 - Tekstslide

Leg voor één van de volgende begrippen uit hoe dit volgens jou bij dit bericht past.
Kies uit: imitatie – asociaal gedrag – abnormaal - jongerencultuur.
In je uitleg moet duidelijk worden dat je de betekenis van het begrip goed kent!

Slide 20 - Open vraag

“Popsterren en rappers zijn voorbeelden voor jongeren, of ze nu willen of niet.”
Geef je mening over de stelling. Ondersteun je mening met ten minste twee argumenten.

Slide 21 - Open vraag

Maak de zin af. Waarden:
A
gelden voor alle inwoners van een land.
B
kunnen verschillen per groep.
C
zijn voor iedereen in de samenleving hetzelfde.
D
zijn in alle landen hetzelfde.

Slide 22 - Quizvraag

Noem een norm die hoort bij de waarde eerlijkheid.

Slide 23 - Open vraag

Noem de waarde die hoort bij: “Je dringt niet voor bij het instappen in de trein.”

Slide 24 - Open vraag

Bij diefstal kun je gevangenisstraf krijgen. Dit is een:
A
ongeschreven fatsoensnorm.
B
waarde.
C
wet.

Slide 25 - Quizvraag

Hieronder staan twee uitspraken.
1 Cultuur heeft te maken met je aangeboren eigenschappen.
2 Nederland heeft een dominante cultuur en allerlei subculturen.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 26 - Quizvraag

Hieronder staan twee uitspraken.
1. Jongerenculturen veranderen door de tijd heen.
2. Voorbeelden van jongerenculturen zijn: skaters, gothics en kakkers.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.

Slide 27 - Quizvraag

H&M, Veel jongeren kopen er hun kleding. Streep de onjuiste woorden door en vul de zin aan.
Veel jongeren kopen hun kleren bij H&M. Zij behoren tot de DOMINANTE CULTUUR / een SUBCULTUUR, want ……

Slide 28 - Open vraag

Wat is geen maatschappelijk probleem?

A
Klimaatverandering.
B
Werkloos zijn.
C
De aanpak van het corona-virus.
D
Een groot tekort aan technisch personeel.

Slide 29 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
A
Bijna alles wat jij dagelijks nodig hebt, is door anderen gemaakt.
B
Je bent alleen afhankelijk van mensen waar je regelmatig mee omgaat.
C
Volwassenen leven zonder afhankelijk te zijn van andere mensen.

Slide 30 - Quizvraag

Welke uitspraak is juist?
A
Normen kun je meestal beschrijven met één of twee woorden.
B
In een schoolreglement staan normen.
C
Iedereen op jouw school heeft dezelfde waarden.

Slide 31 - Quizvraag

Roldoorbrekend gedrag is gedrag …
A
dat past bij de rol die je in de samenleving hebt.
B
dat je aanpast omdat je een andere rol hebt.
C
dat niet bij de verwachtingen van de samenleving past.
D
waarmee iemand onderdrukt wie hij echt is.

Slide 32 - Quizvraag

Wat is een goed voorbeeld van een rolpatroon?
A
Een bankdirecteur op de fiets.
B
Een vrouwelijke stratenmaker.
C
Een strenge politieagent.
D
Een leraar die veel spelfouten maakt.

Slide 33 - Quizvraag

De Surinaamse Nederlanders en Antilliaanse Nederlanders in ons land behoren tot:
A
de dominante cultuur.
B
verschillende subculturen.
C
meerdere dominante culturen.

Slide 34 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Als je in hokjes denkt, leer je mensen beter kennen.
2. Door vooroordelen ontstaat een verkeerd beeld van mensen.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 35 - Quizvraag