M4: fictie 5.3 vervolg

Fictie
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Lezen
Terugblik
Nakijken opdrachten 5.3
Vervolg 5.3
Opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik 5.3
Genre = verzameling verhalen die tot zelfde soort horen
Tijd: chronologisch of niet-chronologisch
Einde: open of gesloten

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken 2, 5, 6, 8
Controle en nadien bespreken

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken 2, 5, 6, 8
5a  een psychologische roman.
b Een historische roman.

6a Bijvoorbeeld: de Laetitiazaal, de parochiezaal achter de kerk om de week vertoonde het kindercomité daar in het weekend films. / Meestal werden er cowboyfilms vertoond, of films waarin een hond de hoofdrol speelde, Lassie of Rin Tin Tin. De laatste keer werd de
Dikke en de Dunne gedraaid, mijn absolute favoriet. Ik had dan ook flink de pest in toen de film vastliep.
b Het verhaal begint bijna bij de afloop en daarna wordt er verteld wat er eerder gebeurd is.
c Nee
8a  Je verwacht een gesloten eind. Kees vertelt meer dan vijftig jaar later over zijn jeugd.

Slide 6 - Tekstslide

Vervolg 5.3
Personages: hoofdpersonen en bijpersonen

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen hoofdpersoon en bijpersonen?

Slide 8 - Open vraag

Hoe wordt een hoofdpersoon genoemd?
A
Round character
B
Flat character
C
Geen van beide

Slide 9 - Quizvraag

Personages
Van een hoofdpersoon weet je:
• wat hij denkt en voelt;
• wat zijn karaktereigenschappen zijn. Ze maken een
karakterontwikkeling door. Het zijn round characters.

Over bijpersonen krijg je veel minder informatie. Bijpersonen veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar. Het zijn flat characters.

Slide 10 - Tekstslide

Welke 3 vertelperspectieven ken je?

Slide 11 - Open vraag

Perspectief (vertelperspectief)
1. Eerste persoon: de ik-persoon speelt zelf in het verhaal mee en bij deze ik-persoon ligt het perspectief. Dat betekent dat je zijn of haar gedachten te lezen krijgt.

2. Derde persoon: het perspectief (hij/zij-perspectief) ligt bij één van de personages. Je krijgt de gedachten van dit personage te lezen, waardoor je de gebeurtenissen vanuit zijn of haar standpunt bekijkt;

3. Wisselend perspectief: de schrijver vertelt het verhaal vanuit het standpunt van meerdere personages. Je krijgt hun gedachten te lezen. Als lezer kom je zo te weten hoe
meerdere verhaalpersonages de gebeurtenissen beleven.

Slide 12 - Tekstslide

Welk perspectief: 'Nu moet ik toch maar eens naar boven. Ik voelde me gespannen. Zou ze erg boos zijn?'
A
ik-perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
wisselend perspectief

Slide 13 - Quizvraag

Mening & argument
realistisch argument: Is het geloofwaardig?
emotief argument: Leef je mee met de personages?
moreel argument: Ben je het eens met de ideeën in het boek?
argument over de opbouw: Zit het verhaal goed in elkaar?

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een emotief en een moreel argument?

Slide 15 - Open vraag

Onderwerp & thema
Het onderwerp van een boek geeft heel neutraal aan waar het verhaal over gaat. Vaak 1 a 2 woorden

 
Het thema formuleert kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is.
Je kunt het thema formuleren (vaak een zin):
• in een paar woorden;
• in een korte zin;
• in een vraag.

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld onderwerp & thema

Onderwerp: verliefdheid

Thema: De liefde tussen twee buitenbeentjes die door niemand geaccepteerd wordt.

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag! In stilte
In je werkboek:
5.3
9, 12 , 13, 14, 15, 18

Klaar? Dan ga je de zelftest maken van 5.3
 

Slide 18 - Tekstslide