Herhaling blz. 66/ 67

Herzlich Willkommen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herzlich Willkommen

Slide 1 - Tekstslide

Verschil sterk en zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank  werken - werkten​ 

​Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd wel van klank  lopen - liepen ​ 
In het Duits en Nederlands zijn de meeste sterke en zwakke werkwoorden gelijk aan elkaar.

Slide 2 - Tekstslide

3

Slide 3 - Video

00:19
Waarbij krijgen de werkwoorden met een a in de stam een ä?
A
Bij du en er/ sie/ es
B
Bij 2e en 3e persoon enkelvoud
C
Bij ich en ihr
D
Bij du alleen

Slide 4 - Quizvraag

01:14
Bij een lange -e klank (zoals sehen)
in het Duits, komt er bij du en er/sie/es een:
A
i
B
ie

Slide 5 - Quizvraag

01:29
Bij een korte -e klank (zoals helfen) in het Duits, komt er bij du en er/sie/es een:
A
i
B
ie

Slide 6 - Quizvraag

Klinker in de tegenwoordige tijd veranderd bij de du- vorm en de er/ sie/ es - vorm
De a veranderd in een ä:


Ich fahre
Du fährst
Er/ sie/ es fährt
Wir fahren
ihr fahrt
sie / Sie fahren
Ich laufe
Du läufst
Er / sie / es läuft
Wir laufen
Ihr lauft
sie / Sie laufen

Slide 7 - Tekstslide

Sterke werkwoorden e / i 
Bij veel sterke werkwoorden met een korte e - klank veranderd de -e in een -i.

treffen:
Ich treffe
Du triffst
Er/ sie/ es trifft

Slide 8 - Tekstslide

Sterke werkwoorden e / ie
Bij veel sterke werkwoorden met een lange e - klank veranderd de -e in een -ie

stehlen:
Ich stehle
Du stiehlst
Er/ sie/ es stiehlt

Slide 9 - Tekstslide

Uitzondering!
Geben en nehmen hebben lange -e klank. 
Veranderd niet in een ie maar in i.


Gehen en stehen veranderd de klinker niet
Ich gehe, du gehst, er/ sie/ es geht, wir gehen enz. 

Slide 10 - Tekstslide

Bij sterke werkwoorden met een a-klank verandert
A
a -> ä
B
a -> i
C
er verandert niets

Slide 11 - Quizvraag

sterke werkwoorden -a/-ä:
Du _______ aber sehr lang.
A
schlafst
B
schlaft
C
schläfst

Slide 12 - Quizvraag

sterke werkwoorden -a/-ä:
Ich______ nach Hause.
A
läufe
B
laufe
C
lauft

Slide 13 - Quizvraag

Welke sterke werkwoorden krijgen een klinkerverandering in de tegenwoordige tijd?
A
alle sterke werkwoorden
B
alle sterke werkwoorden met e en a in de stam
C
alle sterka werkwoorden met e in de stam
D
Alle sterke werkwoorden met e-a-i-u

Slide 14 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden met een lange e in de stam verandert de e in een ie.
Welke 2 werkwoorden zijn hierop een uitzondering?
A
nehmen/ helfen
B
geben/helfen
C
geben/nehmen

Slide 15 - Quizvraag

1e naamval

Slide 16 - Tekstslide

4e naamval

Slide 17 - Tekstslide

voorzetsel +4e naamval


durch, für, ohne, um, bis, gegen +4
timer
0:30

Slide 18 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Hoe weet je of je 1e of 4e naamval moet gebruiken?
> functie zin (onderwerp of lijdend voorwerp)
> voorzetsel (staat er een voorzetsel van de 4e naamval in)

Slide 19 - Tekstslide

Maakwerk 
Opdracht 34 t/m 36 + 38 & 39
Hoofdstuk 3.


Slide 20 - Tekstslide