Herhaling hoofdstuk 3 RK2B

NEDERLANDS
Herhaling hoofdstuk 3 
RK2B
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

NEDERLANDS
Herhaling hoofdstuk 3 
RK2B

Slide 1 - Tekstslide

LEZEN
SAMENHANG IN TEKSTEN:
JE KUNT VERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN HERKENNEN

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Waar of niet waar?
Signaalwoorden geven verbanden aan in een tekst.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden die een opsomming aangeven?
A
om te beginnen, ook, bovendien, en, daarnaast, vervolgens, verder, ten slotte
B
daardoor, doordat, als gevolg van
C
maar, toch, echter, desondanks, aan de ene kant .... aan de andere kant, daar staat tegenover
D
daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers

Slide 5 - Quizvraag

Welke signaalwoorden geven een tegenstelling aan?
A
maar, echter, toch
B
om te, door te, door middel van
C
eerst, vervolgens, dan
D
dus, kortom, slotsom

Slide 6 - Quizvraag

Allereerst en ten tweede zijn signaalwoorden. Welk verband geven ze aan?
A
Uitleggend
B
Chronologisch
C
Opsomming

Slide 7 - Quizvraag

Wat is dit voor een soort tekst?
A
aankondiging
B
nieuwsbericht
C
artikel
D
oproep

Slide 8 - Quizvraag

Wat is GEEN tekstsoort?
A
Ingezonden brief
B
Recept
C
Instrueren
D
Stripverhaal

Slide 9 - Quizvraag

WOORDENSCHAT
JE KAN VOORVOEGSELS HERKENNEN EN TOEPASSEN

Slide 10 - Tekstslide

Voorvoegsels

Sommige woorden bestaan uit een woord en een voorvoegsel. Bijvoorbeeld: De heropening van de winkel was een succes. Her betekent opnieuw. Heropenen is dus opnieuw openen.
Een voorvoegsel kan je helpen de betekenis van het woord te vinden.



Slide 11 - Tekstslide

Voorvoegsels die veel voorkomen, zijn:
non- = niet, zonder
on- = niet
mis- = verkeerd, fout
wan- = slecht, verkeerd
her- = weer, opnieuw
ex- = niet meer, van vroeger
inter- = tussen (twee of meer gebieden)

Slide 12 - Tekstslide

Een voorvoegsel is een...
A
voorzetsel
B
een deel van het woord met eigen betekenis
C
een deel van het woord zonder eigen betekenis
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Wat is GEEN voorvoegsel?
A
bij
B
ex
C
her
D
ont

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel ex-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel her-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
niet

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel anti-?

A
zonder
B
opnieuw
C
tegen
D
verkeerd

Slide 17 - Quizvraag

Wat is GEEN voorvoegsel?
A
mis-
B
inter-
C
ge-
D
aan-

Slide 18 - Quizvraag

LIJDEND VOORWERP
JE KUNT HET LIJDEND VOORWERP UIT EEN TEKST VINDEN

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een lijdend voorwerp?
A
Wanneer + pv + ow
B
Waarom/Waarvoor + ow + mwv
C
Wat/Wie + wwg + ow
D
Het zinsdeel dat overblijft in de zin.

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Wat is het lijdend voorwerp?

Gerda heeft een abonnement genomen op Girlz.
A
Heeft
B
gerda
C
Girlz
D
een abonnement

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
Gisteren verloor Michael een tientje bij de supermarkt.

Slide 23 - Open vraag

VERWIJSWOORDEN
JE KUNT VERWIJSWOORDEN HERKENNEN
Een tekst is saai als je steeds hetzelfde woord gebruikt. Het is beter om wat variatie aan te brengen. Maak daarom af en toe een samengestelde zin en gebruik verwijswoorden.

Slide 24 - Tekstslide

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is geen verwijswoord?
A
de
B
deze
C
het
D
dat

Slide 26 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
Je kunt een voltooid deelwoord herkennen in een zin en ook op de juiste manier schrijven.

Slide 27 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Je weet hoe je de persoonsvorm vindt en schrijft. Naast de persoonsvorm kunnen er nog meer werkwoorden in de zin staan, bijvoorbeeld een voltooid deelwoord (vd). Als er een voltooid deelwoord in een zin staat, is de pv een vorm van zijn, hebben of worden.
Bijvoorbeeld:
- Sara heeft een filmpje gemaakt.
- Mike en Luuk waren op het dak geklommen.
- De kantine wordt opgeruimd.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Zo schrijf je het voltooid deelwoord
- Eindigt het voltooid deelwoord op een -t of een -d? Gebruik de verlengproef om de laatste letter te vinden: Het heeft 7 euro gekos... Je hoort gekoste, dus je schrijft gekost.
- Eindigt het voltooid deelwoord op een -n? Schrijf het zo kort mogelijk: geklommen, gegeten, uitgevonden, gezien, gegaan.

Slide 30 - Tekstslide

schema werkwoordspelling

Slide 31 - Tekstslide

Wat is een voltooid deelwoord?
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Lidwoord
D
Persoonsvorm

Slide 32 - Quizvraag

Een voltooid deelwoord:
A
is sowieso verleden tijd
B
dan is de pv altijd een vorm van 'zijn, worden of hebben'
C
antwoord A, B en D
D
kan eindigen op een 't', een 'd' en 'en'

Slide 33 - Quizvraag

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord?

Slide 35 - Open vraag

Wanneer ik morgen het proefwerk maak, denk ik dat ik wel een voldoende kan halen
A
Ja
B
Nee
C
weet ik niet
D
ik snap er nog helemaal niets van

Slide 36 - Quizvraag

Ik ga het volgende onderdeel nog extra oefenen voor het proefwerk
A
LEZEN: signaalwoorden en verbanden
B
WOORDENSCHAT: voorvoegsels
C
TAALVERZORGING: lijdend voorwerp, verwijswoorden, voltooid deelwoord
D
IK HEB GEEN OEFENING MEER NODIG

Slide 37 - Quizvraag

SUCCES MET LEREN!

Slide 38 - Tekstslide

Zijn er nog vragen?
Vandaag kun je de vragen nog stellen. 
Morgen niet meer tijdens je proefwerk!

Slide 39 - Tekstslide