Unité 17 - à pied, à vélo en tram...

Unité 17 - à pied, à vélo en tram...
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransLager onderwijs

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Unité 17 - à pied, à vélo en tram...

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

timer
1:00
Welke vervoersmiddelen heb je onthouden?

Slide 3 - Woordweb

Tu vas à l'école comment?
- Je vais toujours (altijd)...
- Je vais souvent (vaak)...
- Je vais parfois (soms)...
- Je ne vais jamais (nooit)...

(De leerlingen oefenen de zinnen in terwijl de leerkracht de zinnen op het bord schrijft.)


Slide 4 - Tekstslide

une moto - à moto

Slide 5 - Tekstslide

un pied - à pied

Slide 6 - Tekstslide

un vélo - à vélo

Slide 7 - Tekstslide

un (auto)bus - en (auto)bus

Slide 8 - Tekstslide

un métro - en métro

Slide 9 - Tekstslide

un train - en train

Slide 10 - Tekstslide

un tram - en tram

Slide 11 - Tekstslide

une voiture - en voiture

Slide 12 - Tekstslide

Tu vas comment quand il fait beau?
A
en bus
B
à pied
C
à vélo
D
à moto

Slide 13 - Quizvraag

Tu vas comment quand il fait beau?
(+ klasgesprekje)
à pied
en voiture
en tram
à vélo
à moto
en train
en tram
en bus

Slide 14 - Poll

Tu vas comment quand il pleut?
(+ klasgesprekje)
à vélo
en voiture
en tram
en métro
à pied
en train
à moto
en autobus

Slide 15 - Poll

Tu vas comment quand il neige?
(+ klasgesprekje)
à vélo
à pied
en train
en bus
en tram
à moto
en voiture
en métro

Slide 16 - Poll

Tu vas à la maison comment?
(+ klasgesprekje)
à vélo
à pied
en train
en bus
à moto
en voiture
en tram
en métro

Slide 17 - Poll

Le verbe 'aller' 

Je                vais         = ik ga
Tu                vas          = jij gaat
Il/elle/on     va            = hij/zij/men gaat
Nous           allons     = wij gaan 
Vous           allez        = jullie gaan/ u gaat
Ils/elles       vont        = zij gaan

Slide 18 - Tekstslide

Le verbe 'aller' 
  • Onregelmatig werkwoord.
  • Uit het hoofd leren.
  • Vertaling = gaan
  • Waarheen je gaat (vb. à Paris)
  • Hoe je gaat (vb. en train, en métro, à pied)
  • Om uit te drukken wat je meteen zal doen (ik zal zo meteen, ik ga dadelijk,...)

Slide 19 - Tekstslide

Le verbe 'aller' 
  • Je vais à Paris.
  • Il va rester à la maison.
  • Vous allez commencer la leçon.
  • ...

Slide 20 - Tekstslide

Le verbe 'aller' - étudier! 

Je                vais         = ik ga
Tu                vas          = jij gaat
Il/elle/on     va            = hij/zij/men gaat
Nous           allons     = wij gaan 
Vous           allez        = jullie gaan/ u gaat
Ils/elles       vont        = zij gaan

Slide 21 - Tekstslide

Wat betekent 'aller'
A
zijn
B
gaan
C
hebben

Slide 22 - Quizvraag

Traduis "gaan"
A
aller
B
partir
C
venir
D
?

Slide 23 - Quizvraag

Complète:
Nous ... manger.
A
allez
B
aller
C
allons
D
alons

Slide 24 - Quizvraag

Complète: (aller)
Il ... arriver en retard.
A
vont
B
allez
C
allons
D
va

Slide 25 - Quizvraag

Complète: (aller)
Tu ... à l'aéroport ?
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 26 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Louvain.
A
vais
B
vas
C
va
D
allons

Slide 27 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Vous (aller) à Walibi.
A
vas
B
allons
C
va
D
allez

Slide 28 - Quizvraag

Vous ... au cinéma à pied.
A
allez
B
alez
C
avez
D
aller

Slide 29 - Quizvraag

Hoe voelen jullie je bij de les? Geef feedback!
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll