1B proefwerk + herhaling Unit 4

Today we are going to...
  • Repeat Unit 4  
  • Practise Unit 4 with a practise test
  • Look at the answers together
  • Time left? Newsround


1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Today we are going to...
  • Repeat Unit 4  
  • Practise Unit 4 with a practise test
  • Look at the answers together
  • Time left? Newsround


Slide 1 - Tekstslide

Hoe maak je in het Engels een woord meervoud?
A
Je zet er -ed achter
B
Je zet er -s achter
C
Je zet er -'s achter

Slide 2 - Quizvraag

Welke staat in het meervoud?
A
kiss
B
kisses
C
kissed
D
kises

Slide 3 - Quizvraag

Welke staat in het meervoud?
A
Boxes
B
Boxed
C
Boxxes
D
Boxes

Slide 4 - Quizvraag

Welke staat in het meervoud?
A
Wish
B
Wished
C
Wishes
D
Wishe's

Slide 5 - Quizvraag

Present continuous:

Wat is de regel van de present continuous?
A
hele ww+ -ed
B
shit = hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele ww+ -ing
D
hele werkwoord + ing

Slide 6 - Quizvraag

Present Continuous:

Wat geef je aan met de present continuous?
A
Iets dat altijd, nooit of regelmatig gebeurt
B
Iets dat nu aan de gang is.
C
Iets dat is gebeurd in het verleden.
D
Iets dat nog gaat komen

Slide 7 - Quizvraag

Maak de zin present continuous:
I help you.
A
I will help you
B
I am helping you
C
I is helping you
D
I was helping you

Slide 8 - Quizvraag

Wat gebeurt er als een werkwoord eindigt op een -e wanneer je present continuous toepast?
A
De -e blijft staan
B
De -e verdwijnt en er komt -ing voor in de plaats.

Slide 9 - Quizvraag

Maak de zin present continuous:
He dance with you.
A
He danced with you.
B
He am dancing with you.
C
He is dancing with you.
D
He is danced with you.

Slide 10 - Quizvraag

Wanneer gebruik je going to?
A
Om uit te leggen waarom we iets gaan doen.
B
Om te zeggen dat iets in de toekomst gaat gebeuren.

Slide 11 - Quizvraag

Gebruik de juiste vorm van going to:
She ......... (go) visit Canada next year
A
She will visit Canada next year
B
She is going to visit Canada next year.
C
She is thinking about visiting Canada next year.

Slide 12 - Quizvraag

Gebruik de juiste vorm van going to:
It is ........ (go) rain.
A
It is going to rain.
B
It will rain.

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal de volgende zin naar het Engels:
Dat is geweldig!

Slide 14 - Open vraag

Vertaal de volgende zin naar het Engels: Je kan mij vertrouwen.

Slide 15 - Open vraag

Vertaal de volgende zin naar het Engels: Het begint om zeven uur.

Slide 16 - Open vraag

Aan de slag met het oefenPW!



Question? Raise your hand!

Slide 17 - Tekstslide