M2 - les 4 (T2 BS3)

T2 BS3 Het verteringsstelsel
Leerdoelen:
2.3.3 Je kunt de functie van vertering, verteringssappen en enzymen beschrijven.
2.3.4 Je kunt de delen van een gebit noemen met hun functie.
2.3.5 Je kunt de werking en functie van de darmperistaltiek beschrijven.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

T2 BS3 Het verteringsstelsel
Leerdoelen:
2.3.3 Je kunt de functie van vertering, verteringssappen en enzymen beschrijven.
2.3.4 Je kunt de delen van een gebit noemen met hun functie.
2.3.5 Je kunt de werking en functie van de darmperistaltiek beschrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Het verteringsstelsel
Het verteringsstelsel bestaat voor het grootste deel uit een lang kanaal van de mond tot de anus: het darmkanaal. Het darmkanaal bestaat uit de slokdarm, de twaalfvingerige darm, de dunne darm, de dikke darm en de endeldarm. In het verteringsstelsel worden voedingsstoffen uit je voedsel opgenomen in het bloed.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Verteren

Sommige voedingsstoffen kunnen door de wand van het darmkanaal heen. Deze stoffen kunnen dus meteen in het bloed worden opgenomen. Je hoeft ze niet eerst te verteren. Dit zijn glucose, mineralen, vitaminen en water.
Andere voedingsstoffen kunnen niet door de darmwand heen. Dit zijn eiwitten, de meeste koolhydraten (bijvoorbeeld suiker en zetmeel) en vetten. Deze voedingsstoffen moeten dus eerst worden verteerd voordat ze kunnen worden opgenomen.

Slide 4 - Tekstslide

Verteren
Verteren is het afbreken van grote voedingsstoffen tot kleinere stoffen: de verteringsproducten. Deze stoffen kunnen wel door de darmwand heen en in het bloed worden opgenomen.
De vertering gebeurt in twee stappen:
• voedsel in kleine stukjes verdelen door te kauwen
• voedingsstoffen afbreken met behulp van verteringssappen

Slide 5 - Tekstslide

Aantekeningen
Verteringsstelsel = alle delen van het lichaam die betrokken zijn bij de vertering van voedsel.

Darmkanaal = kanaal van de mond tot de anus.

Verteren = afbreken van grote voedingsstoffen tot kleinere stoffen.

Verteringsproducten = voedingsstoffen die door de darmwand in het bloed kunnen worden opgenomen.

Slide 6 - Tekstslide

Kauwen
Kauwen doe je met je tanden. Je gebit bestaat uit tanden en kiezen. Met snijtanden en hoektanden bijt je stukken van je voedsel af. Bij mensen zijn de hoektanden iets puntiger dan de snijtanden.

Kiezen hebben een knobbelige bovenkant. Daardoor kun je het voedsel tussen de kiezen fijnmalen. Het voedsel wordt zo in kleine stukjes verdeeld, waardoor je het beter kunt doorslikken. Kauwen heeft ook een functie bij de vertering. Door het voedsel in kleine stukjes te verdelen, wordt het oppervlak van het voedsel vergroot .

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Aantekeningen
Snijtanden = tanden waarmee stukken van voedsel worden afgebeten, en die bij de mens minder puntig zijn dan hoektanden.

Hoektanden = tanden waarmee stukken van voedsel worden afgebeten, en die bij de mens iets puntiger zijn dan snijtanden.

Kiezen = tanden met een knobbelige bovenkant waarmee voedsel wordt fijngemalen.

Slide 10 - Tekstslide

Verteringssappen
De vertering gebeurt met behulp van verteringssappen. Speeksel en maagsap zijn voorbeelden van verteringssappen. Verteringssappen worden gemaakt door verteringsklieren. De verteringsklieren bij de mens zijn:
• de speekselklieren
• de maagsapklieren
• de lever
• de alvleesklier
• de darmsapklieren

Slide 11 - Tekstslide

Verteringssappen
Verteringssappen breken de stoffen in je voedsel af tot steeds kleinere stoffen (verteringsproducten). Deze afbraak van voedingsstoffen is een scheikundige reactie (stoffen worden omgezet in andere stoffen). Veel verteringssappen bevatten enzymen. Enzymen zijn stoffen die scheikundige reacties versnellen . De enzymen in verteringssappen zorgen er dus voor dat voedingsstoffen sneller worden afgebroken.

Door je voedsel te kauwen, vergroot je het oppervlak. De enzymen in verteringssappen kunnen dan over een groter oppervlak op het voedsel inwerken. Hierdoor zijn de voedingsstoffen in het voedsel beter bereikbaar voor de enzymen.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Aantekeningen
Verteringssappen = sappen die helpen bij het verteren van voedsel.

Verteringsklieren = klieren die verteringssappen aanmaken.

Enzymen = stoffen die scheikundige reacties versnellen.

Slide 14 - Tekstslide

Darmperistaltiek
In de wand van het darmkanaal zitten spieren die in de lengte liggen . Dit zijn de lengtespieren. In de darmwand liggen ook spieren rondom het darmkanaal. Dit zijn de kringspieren.

 
Vlak achter een voedselbrok zijn de lengtespieren ontspannen en trekken de kringspieren zich samen. Het darmkanaal wordt daardoor op deze plaats nauwer en ‘duwt’ het voedsel vooruit . Vlak vóór de voedselbrok trekken de lengtespieren zich samen en zijn de kringspieren ontspannen. Daardoor gaat het voedsel vooruit. Ook wordt de voedselbrij gekneed en goed vermengd met verteringssappen. Deze bewegingen van de darmwand noem je peristaltische bewegingen of darmperistaltiek. Voedingsvezels prikkelen de spieren in de darmwand en zorgen daardoor voor een goede darmwerking.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Aantekeningen
Lengtespieren = spieren in de darmwand die in de lengte liggen.

Kringspieren = spieren in de darmwand die rondom het darmkanaal liggen.

Peristaltische bewegingen (darmperistaltiek) = afwisselend samentrekken en ontspannen van de kringspieren en lengtespieren in de wand van het darmkanaal.

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag
Lees paragraaf 2.3 door.

Maak de opdrachten van 2.3.

Maak de test jezelf van 2.3 (alle leerdoelen groen = af).

Slide 19 - Tekstslide