C3. U4. De Compras. Gramática. El subjuntivo

¡Hola y bienvenidos!
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

¡Hola y bienvenidos!

Slide 1 - Tekstslide

El programa de hoy 

  1. Gramática: el subjuntivo
  2. A trabajar: estudiar vocabulario , teoría y hacer ejercicios

Slide 2 - Tekstslide

Los objetivos de esta clase
Después de esta clase...

1. ...sé conjugar el subjuntivo regulares e irregulares
2. estoy listo para el examen de mañana

Slide 3 - Tekstslide

Subjuntivo Aanvoegende wijs
El subjuntivo is een werkwoordswijze (géén tijd!) 
El subjuntivo gebruik je in bijzinnen en is meestal ingeleid door que

  1. > Ojalá (que) venga Pablo. Hopelijk komt Pablo. (wens/hoop)
  2. > Me gusta que estés aquí. Ik vind het fijn dat je er bent. (gevoel)
  3. > No creo que haya clase. Ik denk niet dat er les is. (twijfel)
De Subjuntivo kan ALLEEN voorkomen in de bijzin en NOOIT in de hoofdzin!

Slide 4 - Tekstslide

Subjuntivo: verbos regulares
Om een regelmatig werkwoord te vervoegen in de Subjuntivo, wissel je de uitgangen:
Ww'en op -ar krijgen de uitgangen van de ww'en op -er.
Ww'en op -er en -ir krijgen de uitgangen van ww'en op -ar. 


No quiero que comas esta manzana, dijo la bruja.
Ik wil niet dat je deze appel opeet, zei de heks. (verbod)

Slide 5 - Tekstslide

Subjuntivo: formas regulares
hablar
comer
vivir
yo
hable
coma
viva
hables
comas
vivas
él/ella/usted
hable
coma
viva
nosotros
hablemos
comamos
vivamos
vosotros
habléis
comáis
viváis
ellos/ellas/ustedes
hablen
coman
vivan

Slide 6 - Tekstslide

Subjuntivo: formas regulares
Imperativo ontkennend 





tú                 NO hables  NO comas No vivas
usted          NO hable    NO coma    No viva
vosotros     NO habléis NO comáis No viváis
ustedes      NO hablen  NO coman  No vivan
hablar
comer
vivir
yo
hable
coma
viva
hables
comas
vivas
él/ella/usted
hable
coma
viva
nosotros
hablemos
comamos
vivamos
vosotros
habléis
comáis
viváis
ellos/ellas/ustedes
hablen
coman
vivan

Slide 7 - Tekstslide

Subjuntivo: yo-irregular
Bij werkwoorden met een onregelmatige ik-vorm in de (gewone) presente:

  1. Neem je de ik-vorm van de Presente Indicativo.
  2. Knip je de uitgang -o eraf=stam in de subjuntivo
  3. Voeg je de Subjuntivo-uitgangen toe. Zie vorige slide.
> ¡Qué tengas buen día! Fijne dag! (wens)



 

Slide 8 - Tekstslide

Subjuntivo: cambio de raíz
Bij  werkwoorden (-ar/-er) met een klinkerwisseling in de stam heb je 
diezelfde klinkerwisseling óók in de Subjuntivo.

Querer (e -> ie) quiera, quieras, quiera, queramos, queráis, quieran
Indicativo: ¿Quieres un bocadillo?
Subjuntivo: No creo que realmente quieras un bocadillo.

Slide 9 - Tekstslide

Subjuntivo: raiz irregular
Bij werkwoorden met een verandering in de stam om de schrijfwijze aan te passen aan de klank:
 werkwoorden op -car: -> -que; buscar - busco -> busque
werkwoorden op - cir: -> -zc;  traducir - traduzca
werkwoorden op -zar: -> -ce; empezar - empiezo -> empiece
werkwoorden op -gar: -> -gue; pagar - pago -> pague
werkwoorden op -ger: -> -ja; coger - cojo -> coja
werkwoorden op -guir: -> -ga; seguir - sigo -> siga

 

Slide 10 - Tekstslide

Subjuntivo: raiz irregular
Helemaal onregelmatig> uit je hoofd leren

Slide 11 - Tekstslide

¡Ya vale de teoría, vamos a practicar!

Genoeg theorie, we gaan oefenen. Vervoeg de werkwoorden in de volgende dia's

Slide 12 - Tekstslide

hablar - tú - subjuntivo

Slide 13 - Open vraag

estudiar - nosotros - subjuntivo

Slide 14 - Open vraag

tocar - yo - subjuntivo

Slide 15 - Open vraag

comer - vosotros - subjuntivo

Slide 16 - Open vraag

vender - tú - subjuntivo

Slide 17 - Open vraag

comprar - yo - subjuntivo

Slide 18 - Open vraag

escribir - ella - subjuntivo

Slide 19 - Open vraag

cantar - ellas - subjuntivo

Slide 20 - Open vraag

aprender - los alumnos - subjuntivo

Slide 21 - Open vraag

aprobar (ue) - ustedes - subjuntivo

Slide 22 - Open vraag

vivir - ella - subjuntivo

Slide 23 - Open vraag

(!) poder - él - subjuntivo

Slide 24 - Open vraag

(!) tener - vosotros - subjuntivo

Slide 25 - Open vraag

(!) venir - tú - subjuntivo

Slide 26 - Open vraag

(!) hacer - ustedes - subjuntivo

Slide 27 - Open vraag

(!) dar - tú - subjuntivo

Slide 28 - Open vraag

entender (ie!) - tú - subjuntivo

Slide 29 - Open vraag

traducir (zc) - nosotros - subjuntivo

Slide 30 - Open vraag

El uso del subjuntivo in het kort:
  • de zin is subjectief (uit oogpunt van de hoofdzin)
  • wat gezegd wordt is onzeker (wellicht gebeurt het niet)
  • er zijn 2 onderwerpen in de zin (hoofdzin en bijzin)

Slide 31 - Tekstslide

El uso del subjuntivo
Subjectief
De subjuntivo is een werkwoordswijze, het geeft de houding aan, die de spreker zelf inneemt, tegenover een handeling of situatie. Er zijn vooral nog twee subjuntivos in gebruik (presente e imperfecto). De subjuntivo komt voor in samengestelde zinnen, voornamelijk in de bijzin. De subjuntivo wordt meestaal ingeleid door que.

Als er een poging is tot beïnvloeding van de handeling/situatie wordt subjuntivo (nieuwe werkwoordswijze) gebruikt, als het alleen een constatering/mededeling is indicativo (gewoon)
1. Le he dicho que venga                          Ik heb hem gezegd dat hij moet komen
2. Ha dicho que viene                               Hij heeft gezegd dat hij komt
(opletten! que betekent niet altijd subjuntivo!)

Slide 32 - Tekstslide

Uiteindelijk moeten jullie weten wanneer subjuntivo gebruikt wordt, in al deze gevallen! (we beginnen rustig aan...)
Je gebruikt de Subjuntivo als het werkwoord in de hoofdzin een...
1. wil, wens, hoop, bevel en verbod, 
2. waardeoordeel, beïnvloeding, advies, instructies
3. onzekerheid en twijfel
4. een doel
5. hypothetische/onzekere mogelijkheid
6. persoonlijke-emotionele reactie (angst, bezorgheid, gevoel, oordeel, mening) 
7. bepaalde voegwoorden

Slide 33 - Tekstslide

dus... ¿Infinitivo o subjuntivo?






Más ejemplos en el próximo slide!
INFINITIVO (HELE WERKWOORD)
> de twee werkwoorden in de zin hebben betrekking op hetzelfde onderwerp/dezelfde persoon.
> het tweede werkwoord is dan het hele werkwoord.
SUBJUNTIVO
> de twee werkwoorden in de zin hebben betrekking op twee verschillende onderwerpen/personen.
> het tweede werkwoord is dan de subjuntivo.
Quiere llamar al camarero.
Zij wil de ober roepen.
Quiere que su amigo llame al camarero.
Zij wil dat haar vriend de ober roept.
Está prohibido conducir a 60 km/h.
Het is verboden om 60 km/u te rijden.
Está prohibido que los mayores conduzcan.
Het is verboden dat ouderen rijden.
Quiero ir a la playa.
Ik wil naar het strand gaan.
Quiero que vayamos a la playa.
Ik wil dat wij naar het strand gaan.

Slide 34 - Tekstslide

INFINITIVO (UN SUJETO)
Quiero ir a la playa.
Espero tener suerte en el examen.
Es costumbre llevar flores.

Quiere llamar al camarero.
Levanta el brazo para llamar un taxi.
Está prohibido conducir a 60 km/h.
Es posible pagar con tarjeta.
SUBJUNTIVO (DOS SUJETOS)
Quiero que vayamos a la playa.
Espero que tengas suerte en el examen.
Es costumbre que los mexicanos lleven flores.
Quiere que su madre la llame.
Lo hace para que el taxi pare.
Está prohibido que los mayores conduzcan.
Es posible que alguien le pague la tarjeta.

Slide 35 - Tekstslide

Nog een paar ezelsbruggetjes

Slide 36 - Tekstslide

¡Manos a la obra! Aan het werk!
Deberes: vacaciones
TB 1 t/m 5 maken
uitgangen subjuntivo leren

Slide 37 - Tekstslide