3e b/k 21-24

Hoe noem je een medewerker in de kinderopvang?
A
Juf
B
Pedagogisch medewerker
C
Docent
D
Begeleider
1 / 37
volgende
Slide 1: Quizvraag
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Hoe noem je een medewerker in de kinderopvang?
A
Juf
B
Pedagogisch medewerker
C
Docent
D
Begeleider

Slide 1 - Quizvraag

Vorm van kinderopvang voor kinderen van 0 t/m 4 jaar
A
Kinderdagverblijf
B
Peuterspeelzaal
C
BSO
D
Gastouder

Slide 2 - Quizvraag

Een baby moet na de flesvoeding een boertje laten
Waarom is dat belangrijk?
A
Omdat hij anders stikt in de flesvoeding
B
Omdat hij anders niet kan slapen
C
Omdat hij dan minder last heeft van darmkrampjes
D
omdat hij dan minder risico heeft op zuivelallergie

Slide 3 - Quizvraag

Een voordeel van flesvoeding is dat deze:
A
Altijd bij de hand is
B
Door iemand anders gegeven kan worden
C
Natuurlijke antistoffen bevat
D
Lichter verteerbaar is dan borstvoeding

Slide 4 - Quizvraag

Een baby die net geboren eet...
A
Fruithapje
B
Borstvoeding
C
Pudding
D
Suikerwater

Slide 5 - Quizvraag

Na het wassen droog je een baby af met een:
A
Hydrofiele luier
B
Handdoek

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een tummy tub
A
Een baby bad
B
Een speciale emmer waar de baby in kan

Slide 7 - Quizvraag

Tekenen
A
sociale ontwikkeling
B
fijn motorische ontwikkeling
C
grove motorische ontwikkeling
D
geestelijke ontwikkeling

Slide 8 - Quizvraag

Aan een klimrek hangen
A
sociale ontwikkeling
B
fijn motorische ontwikkeling
C
grove motorische ontwikkeling
D
geestelijke ontwikkeling

Slide 9 - Quizvraag

Met een poppenhuis spelen
A
sociale ontwikkeling
B
fijn motorische ontwikkeling
C
grove motorische ontwikkeling
D
geestelijke ontwikkeling

Slide 10 - Quizvraag

In welke levensfase leer je lezen, schrijven en rekenen?
A
peuter
B
kleuter
C
schoolkind
D
puber

Slide 11 - Quizvraag

Wat valt onder een zintuiglijke beperking?
A
Blind zijn.
B
Niet kunnen lopen.
C
Een laag verstandelijk niveau hebben.
D
Een slechte spraak hebben.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een sociaal kenmerk van een puber?
A
Een puber heeft bijna nooit een conflict met zijn ouders.
B
Een puber krijgt jeugdpuistjes.
C
Een puber komt in de groeispurt.
D
Voor een puber worden vrienden belangrijk

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een passende activiteit voor een schoolkind?
A
Kleien.
B
Speurtocht.
C
Verven.
D
Voorlezen

Slide 14 - Quizvraag

Bij welke leeftijdsgroep is zindelijkheid een belangrijke ontwikkeling van de lichamelijke ontwikkeling?
A
Baby en dreumes.
B
Peuter
C
Kleuter.
D
Schoolkind.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een sociaal kenmerk van een schoolkind?
A
Leert lezen.
B
Wordt langer en slanker.
C
Op zijn beurt wachten.
D
Wordt behendiger met sport.

Slide 16 - Quizvraag

wie gaat er naar een kinderdagverblijf
A
dreumes
B
kleuters
C
schoolkind

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het doel van een sociale kaart?
A
Sociale media bekijken
B
Verwijzingen kunnen maken.
C
Het snel vinden van contactinformatie.
D
Sociaal netwerk bijhouden.

Slide 18 - Quizvraag

Waar staat de afkorting naw voor in het woord 'naw-gegevens'?
A
nationaliteit, adres, woonadres
B
naam, adres, woonplaats
C
naam, achternaam, woonplaats
D
nationaliteit, adres, woonplaats

Slide 19 - Quizvraag

Als een baby begint te brabbelen (taalontwikkeling) is dit onderdeel van de...
A
Cognitieve/geestelijke ontwikkeling
B
Motorische ontwikkeling
C
sociale ontwikkeling
D
lichamelijke ontwikkeling

Slide 20 - Quizvraag

De juiste volgorde van de taalontwikkeling van de baby is:
A
brabbelen, imiteren, huilen, éénwoordzinnen gebruiken, volledige zinnetjes
B
huilen, imiteren, brabbelen, éénwoordzinnen gebruiken, volledige zinnetjes
C
huilen, brabbelen, imiteren, éénwoordzinnen gebruiken, volledige zinnetjes
D
imiteren, huilen, brabbelen, volledige zinnetjes, éénwoordzinnen gebruiken

Slide 21 - Quizvraag

Schoonmaakregels:
Werk van boven naar beneden?
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Vanaf wanneer moet je de tanden van een kind poetsen?
A
Vanaf dat ze kleuter zijn
B
Als ze echt heel vies zijn en een beetje bruin worden
C
Vanaf dat ze tanden krijgen
D
Als ze dat zelf kunnen

Slide 23 - Quizvraag

Wat doet 'fluor' of 'fluoride' in tandpasta?
A
doet gaatjes verdwijnen
B
versterkt het tandglazuur
C
doodt schadelijke bacteriën in de mond
D
voorkomt tandplak

Slide 24 - Quizvraag

Waarom is het beter of voor
peuter en kleuters aparte
tandpasta te gebruiken?
A
Daar zit minder 'fluoride' in
B
Daar zit minder suiker in
C
Daar zit meer 'fluoride' in
D
Dat maakt de tanden beter schoon

Slide 25 - Quizvraag

Het is mooi weer buiten.
Het regent.
Dennis is erg verdrietig
Levi kan goed klimmen
Maaike speelt met de poppen
Tygo maakt een mooie tekenning
OBJECTIEF
SUBJECTIEF

Slide 26 - Sleepvraag

Kan een dreumes samen spelen?
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

welke meetmethode is het meest nauwkeurige om te temperaturen ?
A
Onder de oksel
B
Onder de tong
C
In het oor
D
In de anus

Slide 28 - Quizvraag

Een kind kan zindelijk worden als het:
A
1½ jaar oud is
B
zelf zijn luier kan losmaken
C
goed kan praten
D
zijn sluitspieren kan beheersen

Slide 29 - Quizvraag

Memory doen is goed voor het geheugen. Dit valt onder de cognitieve ontwikkeling.
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quizvraag

1

2

3

4

5

6

7

    De baby verschonen: zet de stappen in de juiste volgorde
Was je handen nogmaals en rapporteer als er bijzonderheden zijn.
Verzamel een aankleedkussen, billendoekjes, schone luier en een luieremmer en zorg voor een juiste werkomgeving.
Verschoon de luier.
Was je handen.
Maak alles schoon en ruim op.
Leg de baby terug in de box/bedje
Pak de baby

Slide 31 - Sleepvraag

Hoe steriliseer je een flesje voor een baby?
A
Door hem om te spoelen met koud water
B
Door hem 10 minuten in kokend water te leggen
C
Door hem om te spoelen met warm water
D
Door hem schoon te maken met alcohol

Slide 32 - Quizvraag

Als je jezelf voorstelt, is het gebruikelijk om 'u' tegen iemand te zeggen.
Soms spreek je af dat je iemand aanspreekt met 'je' en 'jou'.
A
Observeren
B
Rapporteren
C
Stimuleren
D
Tutoyeren

Slide 33 - Quizvraag

Een baby moet na de flesvoeding een boertje laten
Waarom is dat belangrijk?
A
Omdat hij anders stikt in de flesvoeding
B
Omdat hij anders niet kan slapen
C
Omdat hij dan minder last heeft van darmkrampjes
D
Omdat hij dan minder risico heeft op zuivelallergie

Slide 34 - Quizvraag

BMR (inenting) betekent:
A
Bof, Meningitis, Rode Hond
B
Bof, Mazelen, Rabiës
C
Bof, Meningitis, Rabiës
D
Bof, Mazelen, Rode Hond

Slide 35 - Quizvraag

Welk vers fruit is geschikt voor een fruithapje voor een baby van 6 maanden?
A
Stukjes appel
B
Gepureerde banaan
C
Gepureerde sinaasappel
D
Perzik uit blik

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het beste voor dreumesen en peuters?
A
Volkorenbrood
B
Wit brood
C
Croissantjes
D
Ontbijtkoek

Slide 37 - Quizvraag