2C - woensdag 21-2 (grammatica herhaling t/m bijwoordelijke bepaling + voorzetselvoorwerp)

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
  1. Lesdoel
  2. Opfrissertje
  3. Zelfcheck: socrative
  4. Tijd over? Blooket!
  5. Huiswerk & TaalVout

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je kunt een zin ontleden tot en met de bijwoordelijke bepaling. 

Slide 3 - Tekstslide

In het bovenste puntje van Antartica kan  de temperatuur plotseling erg laag worden.

Persoonsvorm = 
Onderwerp = 
Werkwoordelijk gezegde/naamwoordelijk gezegde = 
Lijdend voorwerp =
Naamwoordelijk deel =
Meewerkend voorwerp = 
Voorzetselvoorwerp =
Bijwoordelijke bepaling =



  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Gezegde
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetselvoorwerp
  • Bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoord: zww/kww + hww

Belangrijkste werkwoord in de zin:

1.  Zelfstandig werkwoord (zww)

    - Geeft actie aan

   -  Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.

OF 2. Koppelwerkwoord (kww)

    - Geeft eigenschap/kenmerk aan

   - ZWoBBeLS

3.  Hulpwerkwoord (hww)

Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww of kww en zijn alle andere werkwoorden hww.



Slide 5 - Tekstslide

Stappenplan Werkwoordsoorten
  1. Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin? Welke kun je niet weglaten?
  2. De rest van de werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.
  3. Is het belangrijkste werkwoord een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord?
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. (LET OP: onderwerp is iets! Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp.)
                                                       HWW                                      ZWW         
Het bekijken van de film | begint| op den duur| te vervelen.

           HWW                                                      KWW
Er | schijnen | veel kinderen | ziek | te zijn.

Slide 6 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Heb je een koppelwerkwoord in de zin staan?
Dan moet er ook een naamwoordelijk gezegde zijn. Er kan dan geen lijdend voorwerp zijn.
  • Vraag die je stelt -> Wat is het onderwerp?
       
        KWW
Rens | is | een charmante jongeman. 

Onderwerp = Rens
Naamwoordelijk gezegde = is een charmante jongeman

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp: 
zinsdeel dat begint met een vast voorzetsel
Ik | denk | vaak | aan die vakantie.


  • Het zinsdeel 'aan die vakantie' begint met een voorzetsel: aan.

  • 'Aan' hoort hier bij het werkwoord 'denken'. Je denkt namelijk aan iets. 
Je kunt dit niet veranderen in een ander voorzetsel. 'Denken op'
Je hebt dit voorzetsel nodig voor de betekenis van 'denken aan'.

  • Het voorzetsel verliest zijn letterlijke betekenis en is  figuurlijk.

Slide 8 - Tekstslide

                              ZWW
Vanochtend | zocht | Tijn | wanhopig | naar zijn pak koekjes.

persoonsvorm = zocht
onderwerp = Tijn
gezegde = zocht
voorzetselvoorwerp = 

  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Gezegde
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetselvoorwerp
  • Bijwoordelijke bepaling

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin?

Ik geef les aan een stel knapperds.

Slide 10 - Open vraag

Voorzetselvoorwerp: 
zinsdeel dat begint met zo'n vast voorzetsel
Maar let op!




Hij | wacht | op zijn vriendin. 
_O  =====    ______________B

Hij | wacht | op zijn vriendin. 
_O =====      _____________V
Dit is letterlijk: 
geeft een plaats aan (bepaling).
Dit is niet letterlijk: 
je hebt het voorzetsel écht nodig.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het voorzetselvoorwerp?
De voetbalwedstrijd | liep | uit | op een enorme vechtpartij.

Slide 12 - Open vraag

BIJWOORDELIJKE BEPALING

Slide 13 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als: Hoe? Waar? Wanneer? Waarom? Met wie? Door wie? enz.

- Bijwoordelijke bepalingen zijn zinsdelen die je overhoudt als je alle andere zinsdelen hebt benoemd: prullenbak dus!

- De vraagwoorden hoe, waar, wanneer, waarom
enz. zijn zelf ook bijwoordelijke bepaling.




Slide 14 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan.

- In een zin kunnen ook geen bijwoordelijke bepalingen staan. 

- Woorden als niet, nooit, geen, misschien, soms enz. zijn altijd bijwoordelijke bepaling.

Slide 15 - Tekstslide

Benoem de bijwoordelijke bepaling(en)

Volgende week vrijdag na school gaat Jurre een dansje doen.

Slide 16 - Open vraag

Benoem de bijwoordelijke bepaling(en)

Waarom zijn jullie nooit lief?

Slide 17 - Open vraag

Benoem de bijwoordelijke bepaling(en)

Van zijn laatste pingels kocht Wout gisteren in de winkel een nieuwe tattoo.


Slide 18 - Open vraag

Aan de slag!
Ga naar Socrative en maak de zelftest.




ROOMNAME:

MEVROUWKOONINGS

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk & TaalVout
  • Geen huiswerk

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
Het voetballen heeft hem de afgelopen jaren bakken vol geld opgeleverd. 

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde/ Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:
Voorzetselvoorwerp:
Bijwoordelijke bepaling:

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
De leerlingen legden zich neer bij het voorstel van de leerlingenraad.

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde/ Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:
Voorzetselvoorwerp:
Bijwoordelijke bepaling:

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeldzin toets
Waarom was je niet present bij het samenstellen van de ploegen?

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde/ Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:
Voorzetselvoorwerp:
Bijwoordelijke bepaling:

Slide 23 - Tekstslide