Ta1b - Woordenschat tegenstellingen

H4 Woordenschat
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H4 Woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Tegenstellingen
Agenda


Lesdoel: 

Slide 3 - Tekstslide

Noem een woord en daarbij de tegenstelling. Bijvoorbeeld
goed-slecht.

Slide 4 - Open vraag

Zoek een tegenstelling
Een tegenstelling is het omgekeerde. De betekenis van een moeilijk woord kun je vinden door op zoek te gaan naar de tegenstelling in de zin. 

Het huis ziet er van buiten mooi uit, maar het interieur is lelijk. 

Slide 5 - Tekstslide

Een tegenstelling kun je herkennen aan:
- Woord met voorvoegsel a-, on-, in-, im-, ir-. Deze voorvoegsels betekenen niet.

Voorbeeld?

Slide 6 - Tekstslide

Een tegenstelling kun je herkennen aan:
-  Voorvoegsel a-, on-, in-, im-, ir-. Deze voorvoegsels betekenen niet. Voorbeeld: natuurlijk - onnatuurlijk.
- Vervanging van het voorvoegsel:
intern - extern, oplopen - aflopen

Soms is het een heel ander woord:
mentaal-fysiek, goed-slecht

Slide 7 - Tekstslide

Het eerste is belangrijk om te weten, maar het tweede is irrelevant. Wat betekent irrelevant?

Slide 8 - Open vraag

De ziekte veroorzaakt psychische, maar ook somatische klachten. Wat is in deze zin het tegenovergestelde van somatische?

Slide 9 - Open vraag

Tip
Een tegenstelling volgt vaak na een signaalwoord, zoals:
maar, anderzijds, hoewel, daarentegen, echter, aan de andere kant. 

De ziekte veroorzaakt psychische, maar ook somatische klachten.

Slide 10 - Tekstslide

De ziekte veroorzaakt psychische, maar ook somatische klachten. Wat is de betekenis van somatische?

Slide 11 - Open vraag

Samenwerkingsopdracht

Slide 12 - Tekstslide