Methodiek semester 2, les 6, week 7 Herkennen van agressie

Methodiek semester 2, les 6, week 7 
Herkennen van agressie
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
MethodiekMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Methodiek semester 2, les 6, week 7 
Herkennen van agressie

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik/ Vooruitblik
Vorige keer zijn wij bezig geweest met risicotaxatie en signaleren.

Vandaag gaan we aan de slag met Herkennen van agressie.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • De student beschrijft signalen van agressief gedrag
  •  De student benoemt de 4 verschillende uitingsvormen van agressie
  •  De student reproduceert enkele oorzaken van agressie 
  •  De student beschrijft wat een crisiskaart is De student  en waarvoor het wordt gebruikt
  •  De student benoemt  hoe een escalatie te voorkomen. 

Slide 3 - Tekstslide

Herkennen van agressief gedrag
  • Het is belangrijk tijdig het risico van agressief gedrag te herkennen.
  • Vooraf zijn er vaak signalen. 
  • De eerste signalen van naderende agressie zijn meestal geprikkeldheid en agitatie. 
  • De verhoogde spanning is vaak van het gezicht af te lezen: de cliënt perst zijn lippen samen, fronst zijn wenkbrauwen, e.d..
  • Vaak zijn er ook tekenen van ongeduld en rusteloosheid, zoals ‘ijsberen’, trommelen met de vingers op een voorwerp en knarsetanden.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat zijn de eerste signalen van nadere agressie?

Slide 6 - Open vraag

Herkennen van agressief gedrag 2
Voorbeelden van signalen van geprikkeldheid en agitatie
- verheffen van de stem
- sneller praten
- samenknijpen van de handen
- optrekken van de schouders
- de armen stijf voor het lichaam vouwen
- abrupt bewegen
- trillen
- transpireren







Slide 7 - Tekstslide

Herkennen van agressief gedrag 3
  • Als geprikkeldheid en agitatie overgaan in agressief gedrag, worden de signalen meer provocerend. 
  • De cliënt test de grenzen van anderen en overschrijdt deze. In de praktijk kom je dit gedrag grofweg op vier manieren tegen.
  • zie volgende slide.....

Slide 8 - Tekstslide

Een voorbeeld van Verbaal Agressief gedrag is NIET...
A
Ik sla je verrot
B
Een vork of mes oppakken
C
Vuile klootzak
D
Ga uit de weg

Slide 9 - Quizvraag

Herkennen van agressief gedrag 4
  • Verbaal in de vorm van kwaad schreeuwen, uiten van beledigingen of vloeken (‘ga uit de weg’, ‘vuile hoer’, ‘vieze klootzak’). Persoonlijk gerichte woede-uitbarstingen en bedreigingen naar zichzelf of de ander (‘wat ben ik een stom varken’, ‘ik sla je verrot’) of dreigende opmerkingen naar de toekomst (‘dit vergeet ik niet, ik zal het je betaald zetten’).
  • Non-verbaal in de vorm van gebaren (opheffen van een vuist, zich groot maken en op iemand afkomen) of dreigen met gevaarlijke voorwerpen (een vork of mes opheffen).
  • Non-verbaal gericht op voorwerpen (met deuren smijten, tegen muren schoppen, autospiegels afbreken, brandstichten, een stoel door de ruiten gooien).
  • Fysiek in de vorm van slaan, schoppen, haren uittrekken, gericht met voorwerpen gooien naar personen, iemand aanvallen waarbij verwondingen (kunnen) optreden.


Slide 10 - Tekstslide

Herkennen van agressief gedrag 5
Verder is het bij een cliënt die angstig of psychotisch is kenmerkend dat hij meestal op afstand blijft, waarbij hij je aanstaart. Hij houdt je dus goed in de gaten omdat hij je niet vertrouwt en bang is.

Een cliënt die psychotisch is, maakt soms opmerkingen die wijzen op zijn verstoorde realiteitsbesef. Bijvoorbeeld: ‘Het is hier levensgevaarlijk! Het ruikt hier naar gas!’

De cliënt die middelen heeft gebruikt kan motorische problemen vertonen, zoals onvast ter been, ongecontroleerd bewegen en een lallende spraak.

Slide 11 - Tekstslide

Observatie van gedragsproblemen
  • Probleemgedrag houdt eigenlijk een zorgvraag in. 
  • Pas als het je lukt deze zorgvraag te achterhalen, ben je in staat om adequaat te reageren. 
  • Pas dan is het mogelijk een antwoord te formuleren op de vraag: Wat heeft deze cliënt nodig? 
  • Je kunt het antwoord op die vraag niet achterhalen door deze cliënt vragen te stellen. Je moet gebruikmaken van 
  •  Vragen die je jezelf daarbij kunt stellen, zijn bijvoorbeeld:......

Slide 12 - Tekstslide

Observatie van gedragsproblemen 2
Vragen die je jezelf daarbij kunt stellen, zijn bijvoorbeeld:
- Welk gedrag vertoont de cliënt precies?

- Wanneer en waar vertoont hij dit gedrag?
- Wie is aanwezig als het probleemgedrag zich voordoet?
- Wat ging aan het probleemgedrag vooraf?
- Wat zou er gebeurd zijn als het gedrag niet had plaatsgevonden?
- Hoe werd er op het gedrag gereageerd? Door wie? Met welk effect?






Slide 13 - Tekstslide

Observatie van gedragsproblemen 3
  • Met dit soort doelgerichte observaties krijg je inzicht in het probleemgedrag. 
  • Je komt erachter of het probleemgedrag te maken heeft met oorzaken in de omgeving (bijvoorbeeld: verveling omdat er geen dagopvang is), of in de begeleiding (bijvoorbeeld: te weinig structuur), of dat het meer te maken heeft met iets van de cliënt zelf. 
  • Het resultaat kan zijn dat een ondersteuningsplan wordt opgesteld, specifiek gericht op de aanpak van het probleemgedrag. 

Slide 14 - Tekstslide

Wat bereik je met doelgerichte observaties bij agressie?

Slide 15 - Open vraag

Crisiskaart & Crisisplan
Crisiskaart = Persoonlijke handleiding (in bankpasformaat) die de cliënt zelf heeft gemaakt om anderen inzicht te bieden in de manier waarop zij het beste kunnen handelen en omgaan met hem wanneer hij dat zelf niet goed meer kan aangeven.

Slide 16 - Tekstslide

Crisiskaart & Crisisplan 2
  • De crisiskaart bevat vaak ook een signaleringsplan. 
  • Door vooraf een crisiskaart en crisisplan te maken, behoudt de cliënt de regie bij een crisis. 
  • Hij zorgt voor een gebruiksaanwijzing voor naasten, omstanders en hulpverleners. 
  • Niemand hoeft hierdoor te gissen naar de beste aanpak.

Slide 17 - Tekstslide

Crisiskaart & Crisisplan 3
  • De tekst op de crisiskaart is een samenvatting van een uitgebreider crisisplan en is daar onlosmakelijk mee verbonden. 
  • In het crisisplan staat informatie over hoe een crisis er bij de betreffende persoon uitziet en wat er wel en niet moet gebeuren als er een crisis optreedt. 
  • Het crisisplan wordt op een centraal punt in de regio bewaard en is 24/7 opvraagbaar. 

Slide 18 - Tekstslide

Crisiskaart & Crisisplan 4
  • Het is belangrijk dat een cliënt zijn crisisplan maakt op een moment dat hij helder voor ogen heeft wat er wel en niet wenselijk is in geval van een crisis. 

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een Crisiskaart?

Slide 20 - Open vraag

Oefening Observatieplan
Bij werkproces 1: Inventariseert de ondersteuningsvragen van de cliënt en werkproces 2: Ondersteunt de cliënt bij persoonlijke verzorging, heb je geleerd wat observeren is, wat het belang ervan is en hoe je een observatieplan maakt.

Pas deze kennis toe met als uitgangspunt de volgende vraag:
Hoe observeer je een cliënt systematisch als er signalen zijn van dreigende agressie? 


Slide 21 - Tekstslide

Oefening 2 Maak een folder 
Je maakt een folder, met als doel dat door jouw folder, deze komt bij de huisarts te liggen, voor de patiënten daar.
Verwerk in je folder:
-  de signalen van agressief gedrag
 - de 4 verschillende uitingsvormen van agressie
- enkele oorzaken van agressie
- Wat een crisiskaart is en waarvoor deze wordt gebruikt
- Hoe een escalatie te voorkomen. 

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoelen behaald?
  • De student beschrijft signalen van agressief gedrag
  •  De student benoemt de 4 verschillende uitingsvormen van agressie
  •  De student reproduceert enkele oorzaken van agressie
  •  De student beschrijft wat een crisiskaart is De student en waarvoor het wordt gebruikt
  •  De student benoemt hoe een escalatie te voorkomen. 

Slide 23 - Tekstslide

TIPS & TOPS

Slide 24 - Tekstslide