April - les 2

Vertel iets over ieder familielid op het plaatje in het Noors.
Familie
Extra woorden
1 / 10
volgende
Slide 1: Open vraag
noorsBeroepsopleiding

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vertel iets over ieder familielid op het plaatje in het Noors.
Familie
Extra woorden

Slide 1 - Open vraag

Lees het verhaal over de familie Hansen en beantwoordt de vragen
Hei, jeg heter Aksel og jeg skal fortelle deg litt om familien min.
Familien min består av 3 barn og far og mor. Jeg har to brødre. Den eldste broren min heter Peter og jobber med økonomi. Kona hans er lege. De bor i London og de har en sønn som er 7 år gammel. Han heter Josh. Den andre broren min heter Johan og jobber på flyplassen. 

Slide 2 - Tekstslide

Han bor med familien sin i Oslo. Han har tre barn; to gutter og ei jente. Alle barna går på skole. Kona hans er lærer. Så kommer jeg. Jeg studerer matematikk. Jeg bor fortsatt hjemme hos foreldere mine i Stokke.

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel broers heeft Aksel?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quizvraag

Wie is Josh?
A
Zoon van Peter
B
Zoon van Aksel
C
Zoon van Johan
D
Zoon van Josh

Slide 5 - Quizvraag

Wat voor werk doet de vrouw van Johan?
A
Ze is leraar
B
Ze is dokter
C
Ze werkt met financiën
D
Ze werkt niet, ze gaat naar school

Slide 6 - Quizvraag

Waar woont Aksel?
A
In Oslo
B
In Londen
C
In Amsterdam
D
In Stokke

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel dochters heeft Johan?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Luister naar dit liedje en kies de beste beschrijving van de inhoud
A
De kinderen willen niet naar school, en papa probeert er alles aan te doen om ze wel naar school te krijgen.
B
De familie is te laat opgestaan en daarom hebben ze haast om naar school te gaan, maar papa doet alles fout.
C
Mama is niet thuis en daarom moet papa ’s ochtends de kinderen helpen, maar dat gaat niet zo soepel.
D
Papa en mama maken lunchpakketjes klaar met de kinderen, maar er gaat van alles fout.

Slide 9 - Quizvraag

Vertel in een paar zinnen iets over je eigen familie. Gebruik zoveel mogelijk woorden die je hebt geleerd.

Slide 10 - Open vraag