Ch.3 - Départ immédiat - Bron B

                                 - Neem alvast je spullen voor je.
                                  - Is je jas uit? Zit je telefoon in je tas?

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

                                 - Neem alvast je spullen voor je.
                                  - Is je jas uit? Zit je telefoon in je tas?

Slide 1 - Tekstslide

                                 - Neem alvast je spullen voor je.
                                  - Is je jas uit? Zit je telefoon in je tas?

Slide 2 - Tekstslide

Chapitre 3 - Départ immédiat
Doel van dit hoofdstuk:
- jezelf redden op reis/vertellen over je reis/accommodatie
(voca: reizen, vervoer(middelen), milieu)
- het pers.vnw als lijdend voorwerp + passé composé

Slide 3 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Bron B (p.100) - ex. 8 t/m 11 + Bron D
Aan het einde van paragraaf...
- kun je een interview begrijpen over een reis (tekst + voca)
- weet je hoe je de toekomende tijd (futur) kunt herkennen



Slide 4 - Tekstslide

Vocabulaire B (p.124)
Schrijf de volgende 10 woorden over in je schrift:
1. éviter - vermijden                                                                  8. on ira - we zullen gaan                                  
2. d'ailleurs - trouwens                                                           9. on sera - we zullen zijn
3. le déchet - het afval                                                           10. on fera - we zullen doen/maken
4. propre - eigen; schoon
5. les environs - de omgeving
6. tellement - zo, zowel
7. la poubelle - de prullenbak

Slide 5 - Tekstslide

de bestemming
A
la circulation
B
l'aller-simple
C
la destination
D
la gare

Slide 6 - Quizvraag

het station
A
la voie
B
le moyen de transport
C
la destination
D
la gare

Slide 7 - Quizvraag

het verkeer
A
la circulation
B
le moyen de transport
C
la grève
D
changer

Slide 8 - Quizvraag

het spoor
A
la gare
B
la voie
C
le billet
D
l'aller-simple

Slide 9 - Quizvraag

de enkele reis
A
l'aller-retour
B
la destination
C
l'aller-simple
D
le moyen de transport

Slide 10 - Quizvraag

het vervoermiddel
A
le moyen de transport
B
la circulation
C
la voie
D
la gare

Slide 11 - Quizvraag

de staking
A
la gare
B
changer
C
la voie
D
la grève

Slide 12 - Quizvraag

vermijden
A
dormir
B
éviter
C
changer
D
on ira

Slide 13 - Quizvraag

eigen; schoon
A
d'ailleurs
B
tellement
C
propre
D
éviter

Slide 14 - Quizvraag

trouwens
A
d'ailleurs
B
tellement
C
propre
D
les environs

Slide 15 - Quizvraag

de omgeving
A
le déchet
B
la poubelle
C
tellement
D
les environs

Slide 16 - Quizvraag

het afval
A
la poubelle
B
le déchet
C
d'ailleurs
D
on fera

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Wat heb je deze les geleerd?
 - een gesprek over reizen met de trein begrijpen
 - woorden die te maken hebben met reizen
 - de kloktijden 

Slide 19 - Tekstslide

Ga naar Socrative.com
- Log in als student
- Vul je voor- en achternaam in
- Roomname: weijens

Slide 20 - Tekstslide

de toekomende tijd (futur) herkennen
De toekomende tijd vertaal je met: zullen

je donnerai un cadeau - ik zal een cadeau geven

Slide 21 - Tekstslide

Hoe maak/herken je de toekomende tijd? (futur)
De toekomende tijd =
hele werkwoord  + de uitgangen  "avoir"

je donnerai, tu donneras, il donnera, nous donnerons, vous donnerez, ils donneront

Slide 22 - Tekstslide

de passé composé = vorm v. avoir + volt.dw
parler     -  parlé                          j'ai parlé français
finir         -  fini                              tu as fini ton travail
vendre   -  vendu                       il a vendu sa maison

Slide 23 - Tekstslide

onregelmatige passé composé
avoir       - j'ai eu
être         - j'ai été
faire        - j'ai fait
prendre - j'ai pris

Slide 24 - Tekstslide

de passé composé met être
je suis tombé de l'escalier

- In het NL het werkwoord zijn? Dan in het Frans être.
- In het NL het werkwoord hebben? Dan in het Frans avoir.

Slide 25 - Tekstslide

zelfstandig werken
- Maak de opdrachten van bron D (p.106) af
- Maak de opdrachten van bron E en F (p.112 t/m 117)

Slide 26 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
- je kunt over je vorige vakantie vertellen
- je kunt de passé composé met être gebruiken
- je kunt de FUTUR herkennen en weet hoe je die maakt en vertaalt

Slide 27 - Tekstslide