In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Blok 3 Lezen
3.12 Alinea's en tussenkopjes
3.13 Inleiding, Middenstuk, Slot
Slide 1 - Tekstslide
Indeling tekst (1)
Alinea's - Stukjes tekst waar iets anders wordt verteld over het onderwerp. - Begint op een nieuwe regel - tussen alinea's staat vaak een lege regel (witregel)
Tussenkopjes - Staan boven een alinea of een groepje alinea's - Geeft aan waar de alinea of groepjes alinea's over gaan.
Slide 2 - Tekstslide
Twee voorbeelden
Hoeveel alinea's zie je?
Hoeveel tussenkoppen zie je?
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Indeling tekst (2)
Inleiding - Meestal één alinea - De schrijver vertelt waar de tekst (het onderwerp) over gaat.
Middenstuk - Meestal meerdere alinea's. De alinea vertelt over het deelontwerp - De schrijver vertelt meer over het onderwerp
Slot - Meestal één alinea - De schrijver maakt een duidelijke einde aan de tekst (het onderwerp)
Slide 5 - Tekstslide
Welke zinnen horen waar?
Geef van de zinnen aan waar ze thuishoren: in de inleiding, het middenstuk of het slot van een tekst. Leg je antwoord steeds uit.
Slide 6 - Tekstslide
Inleiding, middenstuk of slot?
Hopelijk krijgt deze handelaar in zeldzame diersoorten een hoge straf.
Slide 7 - Open vraag
Inleiding, middenstuk of slot?
Iedereen heeft ze weleens in de polder zien staan: windmolens.
Slide 8 - Open vraag
Inleiding, middenstuk of slot?
Een ander voordeel van een fietsvakantie is dat hij niet veel hoeft te kosten.
Slide 9 - Open vraag
Inleiding, middenstuk of slot?
We raden dit hotel dus van harte aan!
Slide 10 - Open vraag
Wat heb je geleerd?
Indeling teksten
Hoe je teksten in bij een inleiding, middenstuk en slot herkent
Slide 11 - Tekstslide
Blok 3 Over taal
3.14 Tekstdoel - uitleg geven
3.15 Zoekend lezen
Slide 12 - Tekstslide
3.14 Tekstdoel - uitleg geven
tekstsoort - uitleggende tekst
tekstvorm - schoolboektekst, recept, handleiding
Slide 13 - Tekstslide
3.15 Zoekend lezen
Als je in een tekst het antwoord op een vraag zoekt, ga je zoekend lezen.
Je leest dan niet de hele tekst, maar kijkt de tekst snel door.
Je let op de tussenkopjes en op anders gedrukte woorden. Die kunnen je helpen het antwoord snel te vinden.