modale werkwoorden
1 / 17
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Wat .... jij iedere zondag doen?
A
moet
B
hoef
C
hoeft
D
wilt
Slide 10 - Quizvraag
Ik ..........(belofte) je helpen met je huiswerk.
A
moet
B
kan
C
zal
D
wil
Slide 11 - Quizvraag
....... je hier eten? (toestaan)
A
Kun
B
Kan
C
Mag
D
Moet
Slide 12 - Quizvraag
Hij ......... (wens) graag een nieuwe fiets voor zijn verjaardag.
A
hoeft
B
moet
C
mag
D
wil
Slide 13 - Quizvraag
Ik kan niet bij je op bezoek ........
A
kom
B
komt
C
gekomen
D
komen
Slide 14 - Quizvraag
Hij zal met de sportdag de teams ........
A
gemaakt
B
maken
C
maakt
D
maak
Slide 15 - Quizvraag
Ik ...... haar een kaart sturen, of ik .... bij haar op bezoek .....
A
kan, kan, gaat
B
kan, kan, gaan
C
moet, moet, gaat
D
moet, moet gegaan
Slide 16 - Quizvraag
................wij het tweede lesuur naar de sporthal gaan?
A
Moeten
B
Wil
C
Gaan
D
Kennen
