Hebben werkwoord NT2
1 / 22
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Ik ... (hebben) een pen.
A
hebben
B
heb
C
heeft
D
hebt
Slide 3 - Quizvraag
Zij (1) ... (hebben) een tas.
A
heb
B
hebt
C
heft
D
heeft
Slide 4 - Quizvraag
Jij ... (hebben) een broer.
A
hebt
B
heb
C
heebt
D
hebben
Slide 5 - Quizvraag
Wij ... (hebben) een huis.
A
heeft
B
hebt
C
hebben
D
heb
Slide 6 - Quizvraag
Jullie ... (hebben) een toets.
A
heb
B
hebben
C
heeft
D
hebt
Slide 7 - Quizvraag
Zij (2) ... (hebben) een tafel.
A
heeft
B
heb
C
hebt
D
hebben
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Ik ... (zijn) op school.
A
is
B
bent
C
ben
D
zijn
Slide 10 - Quizvraag
Jij ... (zijn) binnen.
A
is
B
bent
C
ben
D
zijn
Slide 11 - Quizvraag
Hij ... (zijn) in de tuin.
A
is
B
bent
C
ben
D
zijn
Slide 12 - Quizvraag
Wij ... (zijn) op vakantie.
A
is
B
bent
C
ben
D
zijn
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Ik ... een boek.
A
ben
B
zijn
C
heb
D
hebben
Slide 15 - Quizvraag
Zij (1) ... (hebben) een mooie jas.
A
heb
B
is
C
heeft
D
bent
Slide 16 - Quizvraag
Jij ... vandaag te laat op school.
A
ben
B
bent
C
hebt
D
heeft
Slide 17 - Quizvraag
Hij ... een zus.
A
zijn
B
hebben
C
is
D
heeft
Slide 18 - Quizvraag
Jullie ... hele fijne leerlingen.
A
zijn
B
heeft
C
hebben
D
is
Slide 19 - Quizvraag
Jij ... een les.
A
hebben
B
is
C
hebt
D
bent
Slide 20 - Quizvraag
Wij ... vandaag geen les.
A
heeft
B
hebben
C
zijn
D
ben
Slide 21 - Quizvraag
Jullie ... een lamp.
A
is
B
hebt
C
hebben
D
zijn
