Elektriciteit B3 1.5 Energie les 6

We gaan starten!
                                                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

We gaan starten!
                                                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.5 Energie
Welkom Basis-3
Je hebt straks je laptop nodig                                     START IN:



Neem plaats en leg je spullen alvast klaar.
timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H1: Elektriciteit 
1.1  De stroomkring
1.2 In serie of parallel schakelen
1.3 Stroomsterkte en spanning meten
1.4 Vermogen

1.5 Energie
1.6 Beveiliging van de stroomkring



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesprogramma

  1. Terugblik
  2. Leerdoelen
  3. Instructie (uitleg)
  4. Afsluiting 
  5. Huiswerk
  6. Nabespreking

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Elektriciteit

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik
  1. Je kunt uitleggen wat vermogen betekent.
  2. Je kunt de stroomsterkte berekenen die door een apparaat loopt.
  3. Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
  4. Je kunt watt en kilowatt omrekenen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op een broodrooster zit het typeplaatje
Wat is het vermogen van deze
broodrooster?

A
230V
B
50Hz
C
062004
D
850W

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de formule om het vermogen van een apparaat te berekenen?

A
stroomsterkte = vermogen : spanning
B
vermogen = spanning : stroomsterkte
C
vermogen = spanning × stroomsterkte
D
vermogen = spanning + stroomsterkte

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel energie verbruikt een waterkoker van 2 kW als hij 6 minuten wordt gebruikt?


A
0,2 kWh
B
12 kWh
C
200 kWh
D
12 000 kWh

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 1.5 Energie
  1. Je kunt het energieverbruik met een kWh-meter aflezen.
  2. Je kunt het energieverbruik van een apparaat berekenen.
  3. Je kunt de kosten van het energieverbruik berekenen.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het energieverbruik meten
Elektrische energie is niet gratis. Je moet ervoor betalen. Daarom is in elk huis een meter geplaatst (figuur 3). Deze meter houdt bij hoeveel elektrische energie alle elektrische apparaten samen verbruiken. 
Die hoeveelheid elektrische energie wordt 
gemeten in de eenheid kilowattuur (kWh). 

Daarom noem je zo’n meter een 
kilowattuurmeter (kWh-meter).

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het energieverbruik meten
Steeds meer mensen hebben een ‘slimme meter’ in huis. Dat is een digitale meter waarmee het energiebedrijf de meterstanden op afstand kan aflezen. 

De slimme meter kun je koppelen aan een 
pc of een display, waarop je direct het 
verbruik kunt aflezen. 
Dat is nuttige informatie als je wit besparen
op je energieverbruik.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het energieverbruik berekenen (1)
Je kunt ook uitrekenen hoeveel elektrische energie een apparaat heeft verbruikt. 
Daarvoor moet je twee dingen weten: het vermogen van het apparaat en de tijd die het heeft aangestaan. 

Je kunt het energieverbruik dan berekenen met de formule:

energieverbruik = vermogen × tijd





Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het energieverbruik berekenen (2)
E = P ∙ t
In deze formule is:
E de hoeveelheid verbruikte elektrische energie in kilowattuur (kWh);
P het vermogen van het apparaat in kilowatt (kW);
t de tijd dat het apparaat heeft gewerkt in uur (h).

Energieverbruik:
De hoeveelheid elektrische energie die in een bepaalde tijd wordt verbruikt door de apparaten in huis.




Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Groot vermogen
Een vermogen groter dan 1000 watt is meestal aangegeven in kilowatt (kW).
1 kilowatt = 1000 watt (1 kW = 1000 W)
Het vermogen van de zware boorhamer in figuur 4 is 1,4 kW ofwel 1400 W. Dat is een groot vermogen. Met een groot vermogen kun je zware arbeid verrichten.
Bijvoorbeeld een gat boren in een muur van beton.
Als de spanning en de stroomsterkte groot zijn,
dan is het vermogen ook groot.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klein vermogen
Het vermogen van de accuboormachine in figuur 5 is 54 W. 
Het vermogen van deze boormachine is veel kleiner dan dat van de boorhamer. Met een klein vermogen kun je alleen lichte arbeid verrichten. Bijvoorbeeld een gat boren in een houten plank.

Als de spanning en de stroomsterkte klein zijn,
dan is het vermogen ook klein.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energieverbruik uitrekenen
De elektrische energie die je thuis gebruikt, moet je betalen. Een kWh kost ongeveer € 0,23. Als je weet hoeveel energie je hebt gebruikt, kun je dus uitrekenen hoeveel dat kost. Je gebruikt dan de formule:

kosten = energie × prijs
Met daarbij:
• kosten in euro's (€);
• energie in kilowattuur (kWh);
• prijs in euro's (€).

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldopdracht 1
Een bouwlamp heeft een vermogen van 150 W.
Bereken de energie die de bouwlamp verbruikt als hij 8 uur brandt.
gegevens
vermogen = 150 W
tijd = 8 h
gevraagd
energie = ?
  •                    uitwerking
  •                    vermogen = 150 W : 1000 = 0,15 kW
  •                    energie = vermogen × tijd
  •                    energie = 0,15 kW × 8 h = 1,2 kWh



Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldopdracht 2
Een wasmachine verbruikt voor één keer wassen 1,2 kWh.
1 kWh kost € 0,23.
Bereken de kosten van de energie voor één keer wassen.
gegevens
energie = 1,2 kWh
prijs = € 0,23
gevraagd
kosten = ?
  • uitwerking
  • kosten = energie × prijs
  • kosten = 1,2 kWh × € 0,23 = € 0,28

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldopdracht 3
Op een avond branden van 19.00 tot 22.00 uur twee lampen van 5 W. Bovendien staan een tv van 140 W en een computer van 250 W aan.

Bereken het energieverbruik van al deze apparaten samen.
gegevens
P = 10 W + 140 W + 250 W = 400 W = 0,4 kW
t = 3 h
gevraagd
  • Energie= ?
  • uitwerking
  • Energie= vermogen x tijd= 0,4 × 3 = 1,2 kWh


  • Bereken hoeveel je moet betalen voor de verbruikte elektrische energie in voorbeeldopdracht 3 als 1 kWh € 0,23 kost.
                             
 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energie samengevat
De afkorting van kilowattuur is kWh.
Het energieverbruik wordt thuis gemeten met een kilowattuur-meter (kWh-meter).
Het energieverbruik bereken je met de formule: 
energie = vermogen × tijd
De kosten van energie bereken je met de formule: 
kosten = energie × prijs

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 22 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 23 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting: we weten.....
  1. Hoe je het energieverbruik met een kWh-meter kunt aflezen.
  2. Hoe je het energieverbruik van een apparaat kunt berekenen.
  3. Hoe je de kosten van het energieverbruik kunt berekenen.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik snap de leerdoelen:
Je kunt het energieverbruik met een kWh-meter aflezen.
Je kunt het energieverbruik van een apparaat berekenen.
Je kunt de kosten van het energieverbruik berekenen.
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje....

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maak van paragraaf 1.5 Energie: opdracht 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14
Je mag samenwerken!

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nabespreken 
Antwoorden opdrachten

Slide 27 - Tekstslide

Wetenschap is het opdoen van kennis en deze toepassen.
Natuurwetenschappers kijken naar de natuurlijke wereld, en nemen verschijnselen waar. En proberen die te verklaren en te voorspellen.
Ze doen ONDERZOEK en ontdekken zo nieuwe dingen over de natuur om ons heen.
Techniek wordt gebruikt om die kennis in uitvindingen toe te passen

Verschil Natuurkunde en Scheikunde: tijdelijk en blijvende veranderingen: Je kan het niet meer terug krijgen in de oude staat.
Eigenlijk IS scheikunde ook natuurkunde, maar dan specifiek gericht op stoffen en hoe die met elkaar reageren DUS een blijvende verandering


Afsluiting
Volgende les:

Huiswerk:

1. Maak van paragraaf 1.5 Energie: opdracht 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14

Dank voor jullie aandacht!

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies