Grammatica 4 Herhaling

Ontdek de zinsopbouw en voornaamwoorden van de Nederlandse taal
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Ontdek de zinsopbouw en voornaamwoorden van de Nederlandse taal

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je aangeven of een zin samengesteld is, weet je wat een hoofd- en bijzin is en kun je persoonlijke-, bezittelijke-, aanwijzende- en vragende voornaamwoorden herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer de leerdoelen van de les en leg uit wat de leerlingen aan het einde van de les zullen kunnen.
Wat weet je al over de zinsopbouw en voornaamwoorden van de Nederlandse taal?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zin?
Een zin is een groep woorden die samen een betekenisvolle boodschap vormen.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit wat een zin is en wat de belangrijkste kenmerken zijn.
Hoofd- en bijzinnen
Een hoofdzin is een zin die op zichzelf kan staan en een volledige gedachte bevat. Een bijzin is een zin die niet op zichzelf kan staan en afhankelijk is van de hoofdzin.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit wat het verschil is tussen een hoofd- en bijzin en geef voorbeelden.
Samengestelde zinnen
Een samengestelde zin bestaat uit meerdere hoofd- of bijzinnen die met elkaar verbonden zijn.

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wat een samengestelde zin is en geef voorbeelden.
Persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden vervangen een naam of zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij.

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit wat persoonlijke voornaamwoorden zijn en geef voorbeelden. Laat de leerlingen ook zelf voorbeelden bedenken.
Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan van wie iets is. Bijvoorbeeld: mijn, jouw, zijn, haar, ons, jullie, hun.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit wat bezittelijke voornaamwoorden zijn en geef voorbeelden. Laat de leerlingen ook zelf voorbeelden bedenken.
Aanwijzende voornaamwoorden
Aanwijzende voornaamwoorden geven aan welk zelfstandig naamwoord bedoeld wordt. Bijvoorbeeld: deze, die, dit, dat.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit wat aanwijzende voornaamwoorden zijn en geef voorbeelden. Laat de leerlingen ook zelf voorbeelden bedenken.
Vragende voornaamwoorden
Vragende voornaamwoorden worden gebruikt om een vraag te stellen. Bijvoorbeeld: wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe.

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit wat vragende voornaamwoorden zijn en geef voorbeelden. Laat de leerlingen ook zelf voorbeelden bedenken.
Oefening: Hoofd- en bijzinnen
Geef aan of de zin een hoofd- of bijzin is: 'Ik ga naar de winkel omdat ik brood moet halen.'

Slide 11 - Tekstslide

Geef de leerlingen een aantal oefenzinnen waarin ze moeten aangeven of het een hoofd- of bijzin is.
Oefening: Persoonlijke voornaamwoorden
Welk persoonlijk voornaamwoord past bij de volgende zin: '______ gaan morgen naar de bioscoop.'

Slide 12 - Tekstslide

Geef de leerlingen een aantal oefenzinnen waarin ze het juiste persoonlijk voornaamwoord moeten invullen.
Oefening: Bezittelijke voornaamwoorden
Welk bezittelijk voornaamwoord past bij de volgende zin: '______ hond is bruin.'

Slide 13 - Tekstslide

Geef de leerlingen een aantal oefenzinnen waarin ze het juiste bezittelijk voornaamwoord moeten invullen.
Oefening: Aanwijzende voornaamwoorden
Welk aanwijzend voornaamwoord past bij de volgende zin: '______ boek ligt op de tafel.'

Slide 14 - Tekstslide

Geef de leerlingen een aantal oefenzinnen waarin ze het juiste aanwijzend voornaamwoord moeten invullen.
Oefening: Vragende voornaamwoorden
Welk vragend voornaamwoord past bij de volgende zin: '______ kom je hier?'

Slide 15 - Tekstslide

Geef de leerlingen een aantal oefenzinnen waarin ze het juiste vragend voornaamwoord moeten invullen.
Afsluiting
Je hebt geleerd wat hoofd- en bijzinnen zijn en hoe je samengestelde zinnen kunt herkennen. Daarnaast weet je nu wat persoonlijke-, bezittelijke-, aanwijzende- en vragende voornaamwoorden zijn en kun je ze herkennen. Goed gedaan!

Slide 16 - Tekstslide

Sluit de les af door samen de belangrijkste punten van de les te herhalen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 17 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.