“Stop je op tijd... of is het te laat?”
Situatie:
Je rijdt met de fiets of auto op een rechte weg.
Plots – op 13 meter voor je – steekt een hond de weg over.
“Je rijdt 30 km/u. Denk je dat je nog op tijd kunt stoppen?”
A: Ja, je stopt ruim op tijd
B: Je stopt nét op tijd
C: Nee, je raakt de hond nog