• Koken van water kun je als volgt omschrijven:
– Als je water verhit, ontstaan kleine luchtbelletjes op de bodem. De lucht gaat uit het water.
– Daarna ontstaan grote waterdampbellen op de bodem. Deze verdwijnen voordat ze het oppervlak bereiken. De temperatuur is dan bijna 100 °C.
• Als je doorgaat met verwarmen, blijft het water koken tot het helemaal is verdampt. De temperatuur van het water blijft daarbij steeds 100 °C. Deze temperatuur noem je het kookpunt van water.
• Water bevriest en smelt bij 0 °C. Dit punt noem je het vriespunt van water of het smeltpunt van ijs. Bij andere stoffen spreek je over stolpunt in plaats van vriespunt.
• Als je keukenzout of antivries aan het water toevoegt, wordt het vriespunt lager. Het water bevriest dan pas bij een lagere temperatuur.
• Elke stof heeft een eigen kookpunt en smeltpunt. Het kookpunt en smeltpunt zijn belangrijke stofeigenschappen.