Les 10. el verbo estar

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programa
  • Toets
  • el verbo 'estar'
  • Pauze
  • Quizlet/ trabajar

Slide 2 - Tekstslide

Mededeling: 
Toets 1 hoofdstuk 3, Volgende week!

- verbos regulares
-  Estar / Ser
- vraagwoorden 
- vocabulario
- frases clave 
- spreken en schrijven



Slide 3 - Tekstslide

Repaso 

Slide 4 - Tekstslide

Welk woord ontbreekt in de vraag "Waar woon je?

¿ ____ vives?
A
dónde
B
cómo
C
de dónde
D
cuántos

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord ontbreekt in de vraag "Hoe oud ben je"?

¿ ____ años tienes?
A
dónde
B
cómo
C
de dónde
D
cuántos

Slide 6 - Quizvraag

Sleep het antwoord naar de juiste vertaling! (5P)
wanneer
waarom
wat
wie (enkelvoud)
welke (meervoud)
wie (meervoud)
welke (enkelvoud)
¿Quién?
¿Qué?
¿Por qué?
¿Cuándo?
¿Cuál?
¿Cuáles?
¿Quiénes? 

Slide 7 - Sleepvraag

Welk woord ontbreekt in de vraag "Hoe heet je"?

¿ ____ te llamas?
A
dónde
B
cómo
C
de dónde
D
cuántos

Slide 8 - Quizvraag

Ik ken de vraagwoorden
A
B
C
D

Slide 9 - Quizvraag



(yo) estoy
(tú) estás
(el, ella, usted) está
(nosotros/as) estamos
(vosotros/as) estáis
(ellos, ellas) están


ik ben
jij bent
hij, zij is / u bent
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
Estar
Zijn
(zich bevinden)

Slide 10 - Tekstslide

estar


Tienes 5 minutos para aprenderlo.
yo estoy
tu estás
él/ella/usted está

nosotros estamos
vosotros estáis
ellos/ellas están
timer
5:00

Slide 11 - Tekstslide

Estar: zijn (zich bevinden)
yo
él, ella, usted
 nosotros
vosotros
ellos, ustedes
estoy
 estás
 está
estamos
estáis
están

Slide 12 - Sleepvraag

ser of estar?
ser gebruiken we voor eigenschappen die niet veranderen, zoals karaktertrekken. 
estar gebruiken we voor plaatsbepalingen en voor 
eigenschappen die wél veranderen, zoals emoties/toestanden.

Slide 13 - Tekstslide

ser en estar
Zowel ser als estar betekenen 'zijn'. Maar estar betekent ook 'zich bevinden'. Je gebruikt estar dus bij plaatsbepalingen. Bijvoorbeeld: 
Ik ben hier - Estoy aquí 

Slide 14 - Tekstslide

Ser y estar
                                        Ser = zijn                  Estar = zijn/zich bevinden



soy
eres
es
somos
sois
son
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está
estamos
estáis
están

Slide 15 - Tekstslide

Ser
Estar
... met mijn 
hond in de tuin
... op het strand
... rood en zwart
... op de tafel
... tevreden
... erg oud
... docent
... in bad
... Japans
Waar ... ?
... knap
... blij
... lief
... groot

Slide 16 - Sleepvraag

Even een pauze en...... door!
timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Quizlet 2.1/2.2/2.3/2.4
Link

Eerst hoofdstuk 2 afmaken in Noordhoff.. 
timer
40:00

Slide 18 - Tekstslide

1. Wat vond je moeilijk aan de opdrachten?
2, Wat vond je van de les van vandaag?
3. Wat kan volgende keer beter?

Slide 19 - Open vraag