8.1: de boerderij

8.1: de boerderij
Aan het einde van de les ken jij verschillende dieren op de boerderij
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

8.1: de boerderij
Aan het einde van de les ken jij verschillende dieren op de boerderij

Slide 1 - Tekstslide

welke dieren ken je allemaal?

Slide 2 - Woordweb

de boerderij
  • het gebouw waar een boer woont en werkt.
  • Er leven veel dieren
  • Zin: Op deze boerderij houden ze kippen en varkens.
  • Zin: Mijn opa en oma woonden vroeger al op een boerderij, zij waren boer en boerin.

Slide 3 - Tekstslide

het dier
  • geen mens, geen plant
  • het dier - de dieren 

  • zin: Een kat is een dier.
  • zin: In het bos leven veel dieren.

Slide 4 - Tekstslide

De koe - de koeien 

Slide 5 - Tekstslide

de melk
  • komt uit een koe of geit
  • drinken
  • altijd wit
  • zin: Ik drink elke avond melk.
  • zin: Melk met chocolade is chocolademelk.
36

Slide 6 - Tekstslide

het paard
  • (kudde) dier
  •  het paard - de paarden
  • zin: de paarden eten gras.

Slide 7 - Tekstslide

het schaap
  • een dier dat wol geeft
  • Zin: Op de boerderij van mijn opa en oma staan veel schapen.
  • Zin: Deze schapen hebben verschillende kleuren, kijk maar ze zijn wit, zwart en bruin.

Slide 8 - Tekstslide

de hond
  • Veel Nederlandse mensen hebben een hond. 
  • Lief dier voor in huis. 
  • Zin: Mijn buurvrouw heeft een lieve hond. 
  • Zin: mijn zoon is heel bang voor honden. 

Slide 9 - Tekstslide

de kat
  • Veel Nederlandse mensen hebben een kat thuis. 
  • Jongetje: Kater
  • Meisje: poes
  • Zin: Mijn buren hebben een kat. 

Slide 10 - Tekstslide

het varken
  • de varkens

  • Roze dier 
  • In Nederland eten veel mensen varken.  

Slide 11 - Tekstslide

leven (ww)
  • ik leef, wij leven
  • het leven: tijd tussen geboorte en dood 
  • zin: Ik leef in vrijheid.
  • zin: Het leven van mijn grootouders was zwaar.

Slide 12 - Tekstslide

overal
  • op elke plaats, 
  • op elke plek
  • zin: In de herfst liggen overal blaadjes.
  • zin: Er liggen overal spullen. 

Slide 13 - Tekstslide

dik
  • iemand met veel vet 
  • zin: De man is heel dik want hij eet te veel snoep.
  • zin: Ik trek een dikke jas aan. Het is buiten koud.

Slide 14 - Tekstslide

Maak een zin.
timer
1:00

Slide 15 - Open vraag

Maak een zin.
timer
1:00

Slide 16 - Open vraag

Maak een zin.
timer
1:00

Slide 17 - Open vraag

Oefenen in je boek:

Maak opdracht zelf:
 2,3,4,5,7,8
We maken samen:
6
Praat samen:
9

Slide 18 - Tekstslide

8.3: Voetbalclub groen gras
Aan het einde van de les kan jij vertellen dat je sport.

Slide 19 - Tekstslide

de dame
  • Meisje 
  • de dame - de dames

  • Zin: De dames kleedkamer is rechts. 

Slide 20 - Tekstslide

de heer
  • Jongen
  • De heer - de heren

  • Zin: Jongens kleedkamer is links. 

Slide 21 - Tekstslide

het team
  • Als je voetbalt, heb je twee teams. 
  • In een team werk je samen 
  • Zin: Ik zit met mijn vriendin in het team.

Slide 22 - Tekstslide

de wedstrijd
  • Een spel voor twee of meer mensen. Iemand wint.
  • de wedstrijd - de wedstrijden
  • zin: Ajax speelt een wedstrijd tegen Real.

Slide 23 - Tekstslide

voetballen
Voetballen is een werkwoord.

Ik voetbal
Jij/ u voetbalt
Hij/Zij voetbalt
Wij voetballen
Jullie voetballen
Zij voetballen

.

Slide 24 - Tekstslide

voetballen
  • de sport voetbal spelen
  • een teamsport 
  • Zin: Messi wil elke dag voetballen
  • Zin: Voetballen is de meest gespeelde  sport ter wereld.

Slide 25 - Tekstslide

Oefenen in je boek:

Maak opdracht zelf:
 18,  19, 20, 21, 22, 23, 24
We maken samen:
---
Praat samen:
---

Slide 26 - Tekstslide

8.4: Zinnen maken

Slide 27 - Tekstslide

Oefenen in je boek:

Maak opdracht zelf:
 26, 29, 30. 31
We maken samen:
---
Praat samen:
27, 

Slide 28 - Tekstslide