Engels toets februari '23

OneRepublic toets
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

OneRepublic toets

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Words

Slide 3 - Tekstslide

Wat doe je aan je voeten?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Boots
B
Dress
C
Hat
D
Trainers

Slide 4 - Quizvraag

Nepharen - vleugels - toverstaf

A
Wings-coat-helmet
B
Wig-wings-wand
C
Wand-tie-wings
D
Overalls-costume-wand

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal: overalls-shirt-sunglasses

Slide 6 - Open vraag

Vertaal: jas-kostuum-broek

Slide 7 - Open vraag

Wat is de juiste spelling?

A
Acesoirres
B
Accesories
C
Accessories
D
Acesoires

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een tie?
A
Das
B
Hoed
C
Jas
D
Stropdas

Slide 9 - Quizvraag

Zoek een foto van een watch die jij mooi vindt

Slide 10 - Open vraag

Fake teeth
Coat
Shirt
Wand
Dress

Slide 11 - Sleepvraag

Slide 12 - Tekstslide

Phrases

Slide 13 - Tekstslide

Vertaal: I wear a wig

Slide 14 - Open vraag

Vertaal: wat heb je aan voor je rol?

Slide 15 - Open vraag

Vertaal: You look cute

Slide 16 - Open vraag

Vertaal: Je ziet er betoverend uit!

Slide 17 - Open vraag

Vertaal: Je ziet er geweldig uit!

Slide 18 - Open vraag

You look cute
You look smart
You look cool
You look glamorous

Slide 19 - Sleepvraag

Ik heb contactlenzen nodig
A
I need contact lenses
B
I need lenses
C
I want contact lensen
D
I must need contact lenses

Slide 20 - Quizvraag

Schrijf in het engels op:
betoverend-schattig-slim-stoer-geweldig

Slide 21 - Open vraag

Beschrijf met drie zinnen het plaatje. Begin met 'you look...'

Slide 22 - Woordweb

Slide 23 - Tekstslide

Zo zeg je dat iets van iemand is

Slide 24 - Tekstslide

Your - my
A
Jij-ik
B
Jouw-mijn
C
Jouw-me
D
Jullie-mijn

Slide 25 - Quizvraag

His- her
A
Haar-zijn
B
Zijn-zij
C
Zijn-haar
D
Ik-jij

Slide 26 - Quizvraag

Our-their
A
Onze-hun
B
Oud-huis
C
Onze-haar
D
Onze-daar

Slide 27 - Quizvraag

Your kan twee dingen betekenen.
Jouw en ...
(bv: your boots)
A
Jij
B
Jullie
C
Twee
D
Dan

Slide 28 - Quizvraag

Als je het over een dier hebt zeg je niet 'his hat' maar gebruik je
A
Her
B
A
C
One
D
It's

Slide 29 - Quizvraag

Schrijf op:
zijn neptanden-haar zonnebril-onze vleugels-hun laarzen

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide

Hoe ging de toets voor jouw gevoel?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Wat voor cijfer heb je gehaald denk je?
Tussen de 1-5
Tussen de 5-7
Tussen de 7-9
Een tien!

Slide 33 - Poll

Pak je leerblaadje erbij en schrijf hier woorden/zinnen op die je nog lastig vindt.

Slide 34 - Woordweb

Slide 35 - Tekstslide