Tekstverbanden

Lezen h1 - h4
1 havo/vwo
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lezen h1 - h4
1 havo/vwo

Slide 1 - Tekstslide

Opbouw teksten
Een tekst bestaat vaak uit drie delen.

Inleiding - middenstuk - slot.
In het middenstuk staat de meeste informatie (kern).

Er worden in het middenstuk verschillende aspecten van het onderwerp besproken. 
Dit noem je: deelonderwerpen

Tussenkopjes kunnen het deelonderwerp aankondigen.

Slide 2 - Tekstslide

Functies van de inleiding
Inleiding
  • Onderwerp van de tekst introduceren.
  • Aandacht trekken
  • Stellen van een vraag
  • Mening van de schrijver
  • Iets over opbouw tekst vertellen
  • Leuk kort verhaaltje/anekdote

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdgedachte 
Hoofdgedachte is vaak te vinden in de inleiding of het slot van de tekst.
Vraag bij hoofdgedachte:
Wat is het belangrijkste wat er in de hele tekst over het onderwerp wordt gezegd? 

De hoofdgedachte is een hele zin.



Slide 4 - Tekstslide

Tekstverbanden 
Woorden, zinnen en alinea's hangen met elkaar samen: het verband in de tekst. 

Functie:
  • beter begrijpen van een tekst

Slide 5 - Tekstslide

Teksverbanden en signaalwoorden
Chronologisch verband

Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde

signaalwoorden:
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort - ook jaartallen en data

Slide 6 - Tekstslide

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd. 

signaalwoorden: 
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen.....(maar) ook - ook liggende streepjes (-), getallen (1,2,3) of 'dots'.

Slide 7 - Tekstslide

Tegenstellend verband 
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd.

signaalwoorden:
maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant ..... aan de andere kant

Slide 8 - Tekstslide

Toelichtend verband
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

signaalwoorden:
bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 9 - Tekstslide

Bij welk verband hoort het signaalwoord 'ten eerste'?
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 10 - Quizvraag

Wat beschrijft een chronologisch verband?
A
Hoe laat iets gebeurt
B
Wanneer iets gebeurt
C
Extra informatie
D
Gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde

Slide 11 - Quizvraag

'maar' is een signaalwoord bij een tegenstellend verband. Juist of onjuist?
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag