Standpunt en argumenten; basis

Standpunt en argumenten
Basis
les 1
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Standpunt en argumenten
Basis
les 1

Slide 1 - Tekstslide

In deze les: 
Wat is een standpunt/stelling?
  • Hoe maak ik een goed standpunt/een goede stelling?
  • Wat zijn argumenten?
  • welk soort argumenten bestaan er?
  • Hoe onderbouw ik mijn standpunt met sterke argumenten?

Slide 2 - Tekstslide

Wat is volgens jou een standpunt/een stelling?
timer
0:30

Slide 3 - Open vraag

Een stelling:
In een stelling wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan.

  • Het openbaar vervoer moet voor iedereen gratis worden.
  • Het bewust verspreiden van nepnieuws moet strafbaar worden

Slide 4 - Tekstslide

Standpunt
Een standpunt is een stelling vanuit jouw perspectief:

  • Ik vind dat het openbaar vervoer voor iedereen gratis moet worden.
  • Ik vind dat het bewust verspreiden van nepnieuws strafbaar moet worden.

Slide 5 - Tekstslide

Probeer een voorbeeld te geven van een stelling over het onderwerp 'leeftijd voor alcoholgebruik'

Slide 6 - Open vraag

Hoe herken je een standpunt:
Een standpunt herken je aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.

Om een standpunt hard te maken zal een schrijver komen met een aantal argumenten (= de argumentatie) om je te overtuigen van de juistheid van zijn standpunt.

Slide 7 - Tekstslide

Twee soorten stellingen:
  1.  beleidsstelling (een hogere instantie moet dat beslissen):
MOBIELE TELEFOONS OP SCHOOL MOETEN VERBODEN
WORDEN
2. waardestelling (iets wat je vindt):
DE JEUGD IS BETER AF ZONDER MOBIELE TELEFOON

Slide 8 - Tekstslide

Beleidsstelling: het beleid moet veranderen:
De Nederlandse overheid moet actiever zijn in het bestrijden van criminaliteit
Waardestelling(standpunt): je vindt iets ergens van:
Ik vind dat de Nederlandse overheid meer moet doen aan de wachtlijsten in de jeugdzorg.

Slide 9 - Tekstslide

Maak zowel een beleidsstelling als een waardestelling: drugsbeleid Nederland goed/slecht

Slide 10 - Open vraag

Het maken van een stelling:
1. Een stelling bestaat uit één zin en is kort en krachtig.
2. Een stelling is nooit een vraag.
3. Een stelling bevat geen argumenten.
4. De stelling moet gaan over iets waar mensen het mee eens of oneens kunnen zijn (Er zit zuurstof in de lucht voldoet, maar is niet bruikbaar)
5. Een stelling bevat geen ontkenningen.

Slide 11 - Tekstslide

Een stelling positief formuleren:

Niet: Er moet geen AZC is Zelfbedacht komen.
maar:
Zelfbedacht is beter af zonder AZC

Slide 12 - Tekstslide

Bedenk nu een stelling die gaat over nieuwe kerncentrales in Nederland

Slide 13 - Open vraag

En om een standpunt hard te maken zal een schrijver moeten komen met een aantal argumenten (= de argumentatie) om je te overtuigen van de juistheid van een stelling.

Een argument kun je altijd laten beginnen met 'want'.

Slide 14 - Tekstslide

Het milieubeleid van de overheid moet worden herzien.
  • (want) Ook afgelopen jaar is er weinig gedaan tegen de opwarming van de aarde.
  • (want)Sommige planten en dieren kunnen zich aan de opwarming niet snel genoeg aanpassen en zullen met uitsterven bedreigd worden.

Slide 15 - Tekstslide

Argumenten:
Feitelijk:
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
Waarderend:
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want dat vind ik de fijnste bios.

Slide 16 - Tekstslide

een feitelijk argument:
is controleerbaar
je hoeft het er niet mee eens te zijn:

Omdat je met een scooter een grotere kans loopt op een ernstig ongeluk dan op een fiets, lijkt het mij verstandig om scooters te verbieden.

Slide 17 - Tekstslide

waarderend argument:
Je geeft er een waarde aan, hangt er een oordeel aan:

Ik vind de mondkapjesplicht, die op 1 december is ingegaan, belachelijk.

Slide 18 - Tekstslide

Het is niet altijd even gemakkelijk om standpunt en argument te vinden. Probeer de stelling te vinden en welke argumenten daarvoor gegeven worden:
Lang met spullen doen is goed voor het milieu, maar dat geldt niet voor koelkasten. Een moderne koelkast is namelijk zo veel zuiniger dat het loont om de aankoop van een zuinige koelkast niet uit te stellen. Toch vervangt 87 procent van de Nederlandse huishoudens de koelkast pas als deze kapot is.
Dat blijkt uit onderzoek van Milieu Centraal, uitgevoerd door TNS NIPO.

Milieu Centraal adviseert om een koelkast van zeven jaar of ouder nu te vervangen. De energie om een zuinige koelkast te maken wordt ruimschoots goedgemaakt door de energiebesparing.
Moderne koelkasten zijn 60 procent zuiniger dan een koelkast uit 2007. Een koelvriescombinatie uit 2007 kost per jaar 80 euro aan stroom, een A+++ uit 2014 kost maar 35 euro aan stroom.


Slide 19 - Tekstslide

Stelling: Je kunt koelkasten die ouder dan zeven jaar zijn, beter vervangen.

Argumenten: 
  1. Het is goed voor het milieu
  2. Koelkasten vervangen bespaart energie 

Slide 20 - Tekstslide

Bedenk een feitelijk (controleerbaar) en een waarderend (mening) argument:

De smartphone is onmisbaar.

Slide 21 - Open vraag

Een tegenargument
Een tegenargument is een argument dat de 'tegenpartij'/ de tegen-jouw-stellingstemmers op jouw stelling zouden inbrengen:


Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). 
Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen).

Slide 22 - Tekstslide

Weerlegging
Door een tegenargument te weerleggen, maak je jouw stelling sterker:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor).
 Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). 
Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 23 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Stelling en argument: Nu de coronamaatregelen op hun einde lopen, is er voor iedereen voldoende werk. Zelfs mijn oom van boven de 50 had heel snel een nieuwe baan.
Tegenargument: jouw oom is nog helemaal niet zo oud; ik kwam hem tegen op DTRH
Weerlegging: 'Oh nee? Hij stuurde mij zijn afspraken voor de vaccinatie en daar staat zijn geboortejaar op. Hij is van 1966!

Slide 24 - Tekstslide

Bedenk een tegenargument én een weerlegging: De smartphone is onmisbaar

Slide 25 - Open vraag

Bedenk twee soorten argumenten (feitelijk en waarderend):
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan.

Slide 26 - Open vraag

Gegeven: Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan, want dat hoef je geen parkeerplaats te zoeken.
Geef een tegenargument en een weerlegging.

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide