Bio Thema 5 Ecologie - Basisstof 5.4

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 5 Ecologie 
§ 5.4 Aanpassingen bij dieren

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

              Startklaar
  • Op je plek zitten 
  • Telefoon in het Zakkie 
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  • Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui 


Huiswerk check:
Thema 5: BS 5.3 (inclusief werkboek)
timer
2:00

Slide 4 - Tekstslide

1. Startklaar
Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.
Aanpassingen bij dieren
timer
2:00

Slide 5 - Woordweb

2. Voorkennis activeren
De docent activeert relevante voorkennis aan de hand van een terugblik-opdracht, waarbij eventueel een beroep op de thuistalen wordt gedaan. Op deze manier biedt de docent een kapstok om nieuwe stof te verbinden aan de eerder geleerde stof en richting te geven aan het verdere verloop van de les. Tegelijkertijd worden hiermee misconcepties van leerlingen zichtbaar gemaakt, waar de docent vervolgens gericht op in kan spelen. 
           Leerdoelen
5.4.1 Je kunt beschrijven hoe waterdieren zijn aangepast aan hun leefomgeving.

5.4.2 Je kunt beschrijven hoe landdieren zijn aangepast aan hun leefomgeving.

5.4.3 Je kunt beschrijven hoe vogels zijn aangepast aan hun leefomgeving.

Slide 6 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
              Inleiding
Bijvoorbeeld: "Waarom denk je dat een ijsbeer een dikke vacht heeft?"

Dieren zijn meestal goed aangepast aan hun leefomgeving. Ze hebben bijzondere eigenschappen om te kunnen overleven. De aanpassingen verschillen per soort.


Begrip: aanpassingen ( in de context van dieren en hun omgeving).​
Bijvoorbeeld: "Waarom denk je dat een ijsbeer een dikke vacht heeft?"

Slide 7 - Tekstslide

Inleiding
Door een goede inleiding voelen leerlingen zich betrokken en begrijpen ze het belang van wat ze gaan leren. Dit vergroot hun motivatie en leerresultaten. 
Waarom zijn dieren goed aangepast aan hun leefomgeving?
A
Ze leven in dezelfde omgeving.
B
Ze hebben bijzondere eigenschappen om te overleven.
C
Ze hebben geen aanpassingen nodig.
D
Ze eten alleen planten.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanpassingen bij dieren
Organismen zijn op veel manieren aangepast aan hun milieu (leefomgeving). 
  • Aanpassingen bij dieren.
  • Aanpassingen bij waterdieren
  • Aanpassingen bij landdieren
  • Aanpassingen bij vogels
  • De poten van landzoogdieren 

Begrippen:


Slide 9 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Aanpassingen 
Dieren:
o IJsbeer: heeft een dikke vacht tegen de kou en scherpe klauwen om zeehonden te vangen.









o Boomkikker: Een boomkikker is groen en valt daardoor niet op. Zo kan hij goed insecten vangen en zien roofdieren hem niet gemakkelijk.



Slide 10 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Wat is een aanpassing van de ijsbeer?
A
Dikke vacht tegen de kou
B
Groene kleur om niet op te vallen
C
Scherpe klauwen om zeehonden te vangen
D
Vleugels om te vliegen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanpassingen 
Waterdieren:
o Vissen:
Vissen zijn op vier manieren aangepast aan het leven in het water:
• Met de kieuwen haalt een vis zuurstof uit het water.
• De vinnen gebruikt een vis bij het zwemmen. De vis zwemt vooral met zijn staartvin. Met de andere vinnen houdt hij zich rechtop in het water.
• De huid van een vis is vaak bedekt met schubben en een laag slijm. Hierdoor is de huid heel glad. Zo kan een vis gemakkelijker door het water glijden.
• De lichaamsvorm van een vis is gestroomlijnd. Hierdoor kan een dier gemakkelijker door het water zwemmen. Ook vogels en zoogdieren die in het water leven, zijn gestroomlijnd (zie afbeelding 3).


Begrippen:
Gestroomlijnd: Het lichaam is zo gevormd, dat er weinig weerstand is van lucht of water





Slide 12 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Aanpassingen 
Waterdieren:

Begrippen:
Gestroomlijnd: Het lichaam is zo gevormd, dat er weinig weerstand is van lucht of water





Slide 13 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Hoe halen vissen zuurstof uit het water?
A
Met hun staart
B
Met hun vinnen
C
Met kieuwen
D
Met hun huid

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanpassingen 
Landdieren:
  • Een zwaar voorwerp optillen gaat onder water gemakkelijker dan op het land. Dat komt doordat het water ‘helpt met dragen’. 
  • Je lichaam dragen op het land is dus zwaarder dan je lichaam dragen onder water. Daarom hebben veel landdieren stevige poten en een zwaarder skelet.

Poten van landzoogdieren:
Landzoogdieren lopen op verschillende manieren. Je kunt ze in drie groepen verdelen:
  • Een zoolganger loopt op de hele voetzool (zie afbeelding 8.1). Hierdoor ontstaat een beter evenwicht. Ook zakt een zoolganger hierdoor niet snel weg in een zachte bodem.
  • Een teenganger loopt op de tenen (zie afbeelding 8.2). Hierdoor kan een teenganger snel lopen.
  • Een hoefganger loopt op de toppen van de tenen (zie afbeelding 8.3). De teen is bedekt met een hoef. Een hoefganger kan nog sneller lopen.


Slide 15 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Aanpassingen 
Poten van landzoogdieren:



Slide 16 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Aanpassingen 
Begrippen - Poten van landzoogdieren:
Zoolgangers: Dieren die op hun hele voetzool lopen.
Teengangers: Dieren die op hun tenen lopen.
Hoefgangers: Dieren die op de toppen van hun tenen lopen.




Slide 17 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Welke manier van lopen heeft een zoolganger?
A
Loopt op de toppen van de tenen
B
Loopt op de hele voetzool

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is het makkelijker om te tillen onder water?
A
Het is altijd makkelijker onder water
B
Water helpt met dragen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanpassingen 
Vogels
Ook bij vogels zijn de poten aangepast aan hun omgeving en gedrag. In afbeelding 10 zie je een overzicht van vijf groepen vogels en hun poten.


Ook de snavel van een vogel is aangepast aan het voedsel dat hij eet en het milieu waarin hij leeft. Dat zie je in afbeelding 11. Vijf soorten snavels zijn: kegelsnavel, pincetsnavel, haaksnavel, priemsnavel en zeefsnavel.

Begrip 
Kegelsnavel: Korte snavel bij zangvogels om zaden te kraken.
Pincetsnavel: Rechte, spitse snavel bij zangvogels om insecten te vangen.
Haaksnavel: Korte, kromme snavel bij roofvogels om een prooi in stukken te scheuren.
Priemsnavel: Snavel om diertjes uit een zachte bodem te prikken.
Zeefsnavel: Snavel om kleine plantjes en diertjes uit het water te zeven.


Slide 20 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Aanpassingen 
Vogels


Slide 21 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Wat is een kegelsnavel?
A
Snavel om diertjes uit zachte bodem te prikken.
B
Korte, kromme snavel bij roofvogels.
C
Korte snavel om zaden te kraken.
D
Rechte snavel om insecten te vangen.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

           Instructie
Instructie
Bied je instructie gestructureerd en in 'kleine brokjes' aan. 
Voorzie de instructie van praktische- en herkenbare voorbeelden.
Checklist: (verwijder dit na het ontwerpen van je les!)
  • Interactieve uitleg (responsief): wisbordjes, LessonUp check-vragen, Cornell-methode.
  • Een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren.
  • Meertaligheid functioneel inzetten.
  • Iedereen bij de les betrekken.

Slide 23 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Leerdoel 1
5.4.1 Je kunt beschrijven hoe waterdieren zijn aangepast aan hun leefomgeving.
• Organismen hebben aanpassingen aan hun leefomgeving en levenswijze.
• Waterdieren hebben aanpassingen aan het leven in het water.
– Waterdieren hebben vaak kieuwen om zuurstof uit het water op te nemen.
– De staartvin gebruiken ze om vooruit te komen.
– Bij vissen is de huid bedekt met schubben en een laag slijm.
– Het lichaam is gestroomlijnd. Zo kan het dier gemakkelijker door het water zwemmen.

Leerdoel 2
5.4.2 Je kunt beschrijven hoe landdieren zijn aangepast aan hun leefomgeving.
• Landdieren hebben aanpassingen om hun eigen gewicht te dragen, zoals stevige poten en een zwaar skelet.
• De poten van landzoogdieren hebben aanpassingen aan de manier van leven en de bodem waarop ze leven.
– Zoolgangers lopen op de hele voetzool. Hierdoor ontstaat een beter evenwicht en zakken ze niet snel weg in een zachte bodem.
– Teengangers lopen op hun tenen.
– Hoefgangers lopen op de toppen van hun tenen. Om de teen zit een hoef, zoals bij een paard.


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 3
5.4.3 Je kunt beschrijven hoe vogels zijn aangepast aan hun leefomgeving.
• De poten van vogels hebben aanpassingen aan de omgeving en het gedrag.
– Zangvogels hebben drie tenen naar voren en één teen naar achteren. Hierdoor kunnen ze zich vastklemmen aan takken.
– Roofvogels hebben scherpe klauwen waarmee ze hun prooi grijpen.
– Loopvogels hebben poten waarmee ze hard kunnen lopen.
– Watervogels hebben zwemvliezen tussen de tenen waarmee ze goed kunnen zwemmen.
– Steltlopers hebben lange poten waardoor de romp droog blijft in ondiep water. Sommige soorten hebben kleine zwemvliezen tussen de tenen.
• De snavels van vogels hebben aanpassingen aan het milieu en het voedsel dat ze eten.
– kegelsnavel: korte snavel bij zangvogels die zaden eten
– pincetsnavel: bij zangvogels die insecten eten
– haaksnavel: bij roofvogels om hun prooi te verscheuren
– priemsnavel: om diertjes uit een zachte bodem te prikken
– zeefsnavel: om kleine plantjes en diertjes uit het water te zeven

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

           Aan de slag
Maken: BS. 5.4 Opgave: (1, 2), 5 ,6, 7  *5 t/m 7 is examenstof  
 
Oefenen met flitskaarten
Maak de vragen van Test Jezelf
Begrippen oefenen met:                        Klik HIER             
Tips:
Maak samenvattingen per basisstof.
Maak aantekeningen tijdens de les.
Oefen en leer de begrippen.
timer
20:00

Slide 26 - Tekstslide

6. Actieve verwerking
De docent maakt expliciet hoe de leerstof actief verwerkt dient te worden. De docent start met modelleren en laat leerlingen vervolgens actief inoefenen. Volgens het 'ik-wij-jullie/jij-wij' principe wordt de ondersteuning geleidelijk afgebouwd. Er wordt gevarieerd in oefentypes en het leerproces wordt zichtbaar gemaakt, bijvoorbeeld met hardop denken opdrachten. Effectieve leerstrategieën zoals zelftesten, gespreid leren, schema’s maken, en samenvatten volgens de Cornell-methode worden expliciet aangeleerd. Dit herkneden van de lesstof helpt bij het bewerken van het lange termijn geheugen
           Begrippen
           uit deze les

Gestroomlijnd: Het lichaam is zo gevormd, dat er weinig weerstand is van lucht of water.
Haaksnavel: Korte, kromme snavel bij roofvogels om een prooi in stukken te scheuren.
Hoefgangers: Dieren die op de toppen van hun tenen lopen.
Kegelsnavel: Korte snavel bij zangvogels om zaden te kraken.
Pincetsnavel: Rechte, spitse snavel bij zangvogels om insecten te vangen.
Priemsnavel: Snavel om diertjes uit een zachte bodem te prikken.
Teengangers: Dieren die op hun tenen lopen.
Zeefsnavel: Snavel om kleine plantjes en diertjes uit het water te zeven.
Zoolgangers: Dieren die op hun hele voetzool lopen.


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klik op de spinner
Formatief evalueren

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Ben je blij met het resultaat?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Eindslide

Ruimte voor een afsluitend woord.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies