Verwijswoorden

Formuleren

Verwijswoorden
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Formuleren

Verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Doel:
  • In deze les leer je de regels voor het gebruik van verwijswoorden.
  • In deze les leer je wat de veel voorkomende verwijswoorden zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Instructie:
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.
  • Maarten heeft de Mount Everest beklommen. Hij vond het fantastisch.
  • Het pakketje kan ik niet vinden. Heb jij het gezien?
  • Marieke gaat nooit op de fiets. Ze loopt liever.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe werkt dat?
Bij zelfstandige naamwoorden gebruik je de volgende verwijswoorden: 
  • mannelijk ev (de-woorden) --> hij, hem, deze, die
  • vrouwelijk ev (de-woorden) --> zij (ze), haar, deze, die
  • onzijdig ev (het-woorden) --> het, dit, dat
  • meervoud --> zij, ze, hen, deze, die

Slide 4 - Tekstslide

Wat valt op?
de-woorden  --> die, deze

het-woorden --> dit, dat, het

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden
  • Mike belde Myrthe, maar die (--> Myrthe) nam niet op.

  • Dylan zou op training zijn, maar ik heb hem (-->Dylan) niet gezien.

  • Heb je haar mobieltje gezien? Dat (--> het mobieltje) is echt een gave!

Slide 6 - Tekstslide

????
Weet je niet of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is? Kijk dan in het woordenboek of op woordenlijst.org

Slide 7 - Tekstslide

Ik heb die film al gezien en ik vond ..... erg goed.
A
hem
B
haar

Slide 8 - Quizvraag

De boer riep naar de koe dat ..... sneller moest lopen.
A
hij
B
zij

Slide 9 - Quizvraag

De ramen staan nog open. Wil jij ..... even dichtdoen?
A
hem
B
ze

Slide 10 - Quizvraag

Ons tweede team doet het beter.
...... staat nu tweede.
A
Dat
B
Die

Slide 11 - Quizvraag

Heb je het proefwerk al gemaakt?
Was ..... moeilijk?
A
hij
B
het

Slide 12 - Quizvraag

Ik heb twee jassen, maar ...... heb ik het liefste aan.
A
deze
B
dit

Slide 13 - Quizvraag

Onze laptop is stuk. Mijn broertje
heeft ..... laten vallen
A
hem
B
het

Slide 14 - Quizvraag

Vragen?

Slide 15 - Tekstslide