Thema 5 Ecologie B2 Organismen

Thema 5 Ecologie





Basisstof 2
Organismen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 5 Ecologie





Basisstof 2
Organismen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen B2

  • Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven

  • Je kunt veranderingen van abiotische en biotische factoren en hun onderlinge wisselwerking beschrijven

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Biotoop of levensgemeenschap of ecosysteem?
Biotoop = 
de gezamenlijke abiotische factoren van een bepaald gebied

Levensgemeenschap =
alle populaties in een bepaald gebied

Ecosysteem =
min of meer begrensd gebied waarin een wisselwerking plaatsvindt tussen verschillende biotische en abiotische factoren

Slide 5 - Tekstslide

Macroklimaat en microklimaat
  • Klimaat is een combinatie van abiotische factoren, zoals temperatuur, licht, wind en water (neerslag). Vaak de gemiddelde temperatuur en neerslag over 30 jaar.
  • In grote gebieden op aarde heerst vaak hetzelfde klimaat (macroklimaat). In een gebied met hetzelfde macroklimaat kunnen abiotische factoren op verschillende plaatsen verschillen (microklimaat)

Slide 6 - Tekstslide

Microklimaat

Slide 7 - Tekstslide

Habitat
Specifieke leefomgeving van een plant of dier binnen het ecosysteem, dus de plaats waar het leven van een plant of dier zich afspeelt.





Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Abiotische factoren zijn van invloed op de soortensamenstelling

Slide 10 - Tekstslide

BODEM
- grootte van de bodemdeeltjes
- vochtgehalte
- zuurstofgehalte
- gehalte aan humus
- pH (zuurgraad)
- grondwaterstand
- mineralen


Slide 11 - Tekstslide

Bodemdeeltjes

Slide 12 - Tekstslide

Humus
Door activiteiten van bacterien en schimmels ontstaan uit humus mineralen voor planten.

Op de humus kunnen planten zich makkelijk hechten, want de structuur van de bodem verbeterd. 

Hoe meer humus, hoe beter voor de planten.
In klei kunnen de wortels makkelijker doordringen, in zand houdt de bodem beter water vast.


Slide 13 - Tekstslide

LICHT
Planten:
- fotosynthese
- schaduw- en zonplanten

Dieren:
- Daglengte invloed op voortplanting
- Verticale migratie bij waterdieren

Slide 14 - Tekstslide

Hoe ver licht doordringt...
Verticale migratie zooplankton 

Slide 15 - Tekstslide

WATER
Planten:
- dikte cuticula
- hoeveelheid huidmondjes
- grootte wortelstelsel

Dieren:
- zuurstofgehalte
- zoutgehalte

Slide 16 - Tekstslide

TEMPERATUUR

- Enzymwerking

- Koudbloedige (poikilotherme) dieren niet actief bij lage temperatuur

- Meeste leven mogelijk tussen de 0 en 45 graden Celsius

Slide 17 - Tekstslide

Temperatuur
Koudbloedige dieren (insecten, amfibiën, vissen en reptielen)  hebben een wisselende lichaamstemperatuur afhankelijk van de omgeving. Zij kunnen daardoor geen temperatuur onder 0 graden Celsius verdragen.  Om warm te blijven (enzymwerking is temperatuursafhankelijk) liggen deze organismen vaak te zonnen (zie schildpad). Hoe warmer zij zijn hoe actiever zij zijn, maar ook daar is dus een limiet aan.

Warmbloedige dieren (vogels en zoogdieren) hebben een groter tolerantiegebied voor temperatuur, omdat zij een constante lichaamstemperatuur hebben (onafhankelijk van omgeving). Deze soorten hebben aanpassingen om zich te beschermen tegen overmatige warmte (groot lichaamsoppervlak om warmte kwijt te raken) of kou (dik verenpak voor isolatie, zie pinguin).

Slide 18 - Tekstslide

Maak opdracht 8 en 9

Slide 19 - Tekstslide

Optimumkromme
  • Optimumkromme is een diagram dat voor één bepaalde abiotische factor aangeeft wat de groei- en voortplantingskansen van een populatie zijn. 
  • Het gebied tussen het minimum en het maximum noem je het tolerantiegebied

Slide 20 - Tekstslide

Optimumkromme
De tolerantie van een soort voor één abiotische factor wordt weergegeven in een optimumkromme. Nummer 1 en 3 geven in  het plaatje  de tolerantiegrenzen aan (1 = de minimum waarde en 3 = de maximum waarde). Nummer 2 is de optimum waarde: rond deze waarde leven de meeste individuen. 

Als individuen dichtbij de tolerantiegrens leven, hebben ze hier stress van. Dit wil zeggen dat zij al hun energie nodig hebben om te overleven, waardoor zij niet kunnen voortplanten.

Voor alle abiotische factoren hebben soorten een optimum en tolerantiegrenzen. Echter spelen sommige abiotische factoren maar een kleine rol in het leven van een soort, het tolerantiegebied is dan een stuk groter. 

Slide 21 - Tekstslide

Verspreidingsgebied (areaal)
Het tolerantiegebied is het gebied tussen de minimum en maximum waarde van een abiotische factor waarbij een soort kan leven.

Het verspreidingsgebied (areaal) is het daadwerkelijke gebied op de kaart waar de soort voorkomt. Voorbeeld: hiernaast zie je het verspreidingsgebied van de zandhagedis in Nederland.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Maak opdracht 10
Klaar?
Lees de context 'Voetbal' en maak opdracht 11

Slide 24 - Tekstslide

Check je leerdoelen!

  • Oefen de begrippen met de flitskaarten
  • Controleer je leerdoelen met Test Jezelf

Slide 25 - Tekstslide

Nog wat controlevragen...

Slide 26 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
Sleep de volgende factoren naar het juiste vak.
Biotische factoren
Abiotische factoren
neerslag
predatie
ziekten
bodem
schaduw
concurrentie
samenwerking

Slide 27 - Sleepvraag

Hoe kan de bodem organismen beïnvloeden?
Sleep elke eigenschap naar het bijbehorende bodemsoort
bevat kleine bodemdeeltjes
houdt weinig water vast
bevat weinig zuurstof
houdt veel mineralen vast
wortels dringen makkelijk door

Slide 28 - Sleepvraag

Soorten zijn aangepast aan de heersende abiotische facoren, bijvoorbeeld de beschikbaarheid van water
Welke aanpassing hoort bij welke soort?
Saguaro cactus
(gewone) eikvaren
blad heeft geen huidmondjes
dunne/geen cuticula
plant slaat geen water op
klein wortelstelsel

Slide 29 - Sleepvraag

Sleep de termen naar de juiste plaats in de tolerantiecurve en benoem de assen
minimum
optimum
maximum
abiotische factor
aantal individuen

Slide 30 - Sleepvraag

Er is een verband tussen de tolerantie en het areaal van een soort.

Bekijk de afbeelding. Welke soort heeft het grootste areaal?
A
soort A
B
soort B
C
soort C
D
soort D

Slide 31 - Quizvraag

0

Slide 32 - Video

Deze venusvliegenvangers leven op bodems met weinig voedingsstoffen. Zouden deze planten een groot of klein wortelstelsel hebben? Leg uit.

Slide 33 - Open vraag

Examenvraag
Lees de tekst hiernaast
De volgende vraag gaat hierover
De tabel staat op de volgende slide

Slide 34 - Tekstslide


A
Geen van beide zijn juist
B
Alleen bewering 1 is juist
C
Alleen bewering 2 is juist
D
Beide beweringen zijn juist

Slide 35 - Quizvraag

Examenvraag uitleg
Op de Veluwe varieert de temperatuur tussen de -5 en 30 graden. De poema moet elk van deze temperaturen kunnen verdragen om op de Veluwe te kunnen leven. Zijn tolerantiegrenzen zijn -20 en 40 graden  en voldoen aan de eis --> stelling 1 is juist.

De poema kan leven van elk van de mogelijke prooidieren. Als er één van aanwezig is op de Veluwe kan de poema daar leven. Dit is het geval, dus stelling 2 is onjuist.

Slide 36 - Tekstslide

Welke termen moet je snappen na deze les?
- verschillende niveaus binnen de biologie
- verschil abiotische en biotische factoren
- voorbeelden abiotische factoren en aanpassingen daartegen bij dieren en planten
- tolerantiecurve (met minimum, maximum, optimum)

Huiswerk:
- Leren B2 en maken opdracht 8 t/m 10.  Neem ook de context door en maak opdracht 11. 
- Oefen daarna de flitskaarten en sluit af met Test Jezelf. 

In Magister.me staan ook nog een aantal uitlegvideo's en hou je begrippenlijst goed bij.

Slide 37 - Tekstslide