Taal Thema 6 les 16

Taal Thema 6
Wanneer?

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taal Thema 6
Wanneer?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Gisteren ontdekte Susan dat Sven op haar is.
A
ontdekte
B
op haar
C
gisteren
D
Susan

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Sven stond om half vier voor de deur.
A
stond
B
Sven
C
voor de deur
D
om half vier

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Hij wilde eindelijk zijn bal terug.
A
wilde
B
eindelijk
C
zijn bal
D
terug

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Susan gaf hem meteen de bal.
A
Susan
B
gaf
C
meteen
D
de bal

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Toen knipoogde Sven naar Susan.
A
toen
B
knipoogde
C
Sven
D
Susan

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Nu is Susan in de war.
A
nu
B
is
C
Susan
D
in de war

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Op dat moment was zij helemaal stil.
A
op dat moment
B
zij
C
helemaal
D
stil

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Na een tijdje kon zij weer praten.
A
na een tijdje
B
kon
C
weer
D
praten

Slide 10 - Quizvraag

Schrijf op een wanneer-deel dat jij leuk vindt!

Slide 11 - Open vraag

Opdracht
Schrijf een zin met een wanneer-deel op.
Schrijf je zin heel netjes zodat iedereen hem kan lezen.
Onderstreep het wanneer-deel in je zin.

Slide 12 - Tekstslide