Linking Words - 1

• Engels
• Middelbare school
• mavo, vwo
• Leerjaar 3

Linking Words

Voegwoorden

Wat zijn linking words

Linking words noemen we in het nederlands voegwoorden

1. enumeration (opsomming)

2. reason (reden/verklaring)

3. examples (voorbeelden)

4. time/order (tijd / volgorde)

5. contrast (tegenstelling)

6. Sumary/conclusion (opsomming / conclusie)

7. comparison (vergelijking)

8. condition (voorwaarde)

Enumeration (opsomming)

and = en

also = ook

or = of

moreover = bovendien

in addition = daarnaast

firstly..., secondly..., thirdly... = als eerste, als tweede, als derde

reason (reden/verklaring)

because = omdat / want

because of = vanwege

since = sinds / aangezien

for = want / omdat

as a result = als resultaat

time / order (tijdsvolgorde)

after = (daar)na

as soon as = zodra

while = terwijl

since = sinds

initially = eerste

contrast (tegenstelling)

but = maar

however = echter

still = (maar) toch

(al)though = hoewel

nevertheless = desalnietemin

whereas = terwijl

yet = doch

summary / conclusion (opsomming)

so = dus

in short = in het kort

consequently = bijgevolg / zodoende

therefore = daarom

to sum up = om op te sommon

in summary = samenvattend

comparison (vergelijking)

as if = alsof

equally = gelijk / even

likewise = eveneens / hetzelfde

just as = net (zo) als

similarly = soortgelijk

Condition (voorwaarde)

if = als

unless = tenzij

when = wanneer

provided that = op voorwaarde dat

To sum up

Er zijn veel verschillende linking words met verschillende verbindingen die ze leggen.

in je boek vind je de linking words die je sowieso moet kennen

FANBOYS

F: for

a: and

n: nor

b: but / because 

o: or

y: yet 

Exercise 1

Choose the correct linking word

Your brother is a fan of Liverpool, ...... I don't like him

1. therefore
2. and
3. although
4. unless

I like sugar in my tea, .... I don't like milk in it.

1. and
2. but
3. or
4. so

Listen to the story .... answer the questions in complete sentences.

1. and
2. because
3. but
4. or

Is it Thursday .... Friday today?

1. and
2. but
3. or
4. then

He was late .... the bus didn't come.

1. although
2. because
3. but
4. or

We were very tired .... happy after our flight to Sydney.

1. and
2. because
3. or
4. unless

They climbed the mountain .... it was very windy.

1. although
2. nor
3. or
4. so

I'll text you .... I have arrived in Toronto.

1. after
2. or
3. so
4. then

Neither my brother .... my sister own a car.

1. and
2. but
3. nor
4. so

And now you!

Unit reading

Lesson 2

do assignment 5

https:

https:

moreover

since

for instance

as soon as

contrary to

therefore

likewise

unless

Now you

All Right, Unit 4, les 2, opdracht: 5

als je klaar bent: opdrachten: 7, 8, 9, 10