C2L45 Herhaling woordsoorten

Doel van deze les :
- je kent de verschillende woordsoorten
- je kan verschillende woordsoorten in een zin benoemen
Herhaling woordsoorten
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
nederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Doel van deze les :
- je kent de verschillende woordsoorten
- je kan verschillende woordsoorten in een zin benoemen
Herhaling woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

- zelfstandige naamwoorden
- bijvoeglijke naamwoorden
- lidwoorden
- werkwoorden
De verschillende woordsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Op de raam zit een dikke spin.

spin =
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 3 - Quizvraag

Wat ben jij een voorbeeldige leerling!

een =
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 4 - Quizvraag

Vul de zin aan met een bijvoeglijk naamwoord.

Mama rijdt met een ............... auto.

Slide 5 - Open vraag

Vul de zin aan met een zelfstandig naamwoord.

Ik krijg als cadeau een nieuwe ................... .

Slide 6 - Open vraag

Vul de zin aan met een passend lidwoord.

Op ............ tafel ligt een dik boek.

Slide 7 - Open vraag

Herhaling voornaamwoorden
pvn = persoonlijk voornaamwoord
bvn = bezittelijk voornaamwoord
avn = aanwijzend voornaamwoord
vvvn = ragend voornaamwoord
wed.vn = wederkerend voornaamwoord
wvn = wederkerig voornaamwoord

Slide 8 - Tekstslide

Wat heeft die man jou verteld?

wat =
A
pvn
B
avn
C
bvn
D
vvn

Slide 9 - Quizvraag

Wat heeft die man jou verteld?

die =
A
pvn
B
avn
C
bvn
D
vvn

Slide 10 - Quizvraag

Wat heeft die man jou verteld?

jou =
A
pvn
B
avn
C
bvn
D
vvn

Slide 11 - Quizvraag

Hij vroeg zich af wie zijn vogel had bevrijd.

hij=
A
pvn
B
wed vn
C
bvn
D
vvn

Slide 12 - Quizvraag

Hij vroeg zich af wie zijn vogel had bevrijd.

zich=
A
pvn
B
wed vn
C
bvn
D
vvn

Slide 13 - Quizvraag

Hij vroeg zich af wie zijn vogel had bevrijd.
wie=
A
pvn
B
wed vn
C
bvn
D
vvn

Slide 14 - Quizvraag

Hij vroeg zich af wie zijn vogel had bevrijd.

zijn=
A
pvn
B
wed vn
C
bvn
D
vvn

Slide 15 - Quizvraag

NIEUW: het bijwoord =bw
geeft meer uitleg over:
- een werkwoord: Lukas zingt geweldig.
- een bijvoeglijk naamwoord: Hij is erg gevoelig.
- een ander bijwoord: Hij is heel erg gevoelig.
- een telwoord: Hij kan amper 5 noten zingen.
- de hele zin: Hij geeft zelden een optreden.

Speciaal: het voornaamwoordelijk bijwoord = vn bw
= bijwoord + voorzetsel: We doken erin.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het bijwoord?
Ik ben erg moe.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het bijwoord?
Jamie kan goed lopen.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het bijwoord?
Ik at ongeveer drie appels.

Slide 19 - Open vraag

Elise zong vanmorgen heel erg vals.
Wat zijn de bijwoorden?
A
vanmorgen
B
heel erg
C
vals
D
vanmorgen / heel erg vals

Slide 20 - Quizvraag

Ik vraag me af of jij de jongen bent die ik online sprak.
of =
A
btvnw
B
ond vw
C
nev vw
D
avn

Slide 21 - Quizvraag

Ik vraag me af of jij de jongen bent die ik online sprak.
die =
A
btvnw
B
ond vw
C
nev vw
D
avn

Slide 22 - Quizvraag

Je punten zijn slecht omdat je die oefening niet hebt gemaakt.
omdat =
A
btvnw
B
ond vw
C
nev vw
D
avn

Slide 23 - Quizvraag

Je punten zijn slecht omdat je die oefening niet hebt gemaakt.
die =
A
btvnw
B
ond vw
C
nev vw
D
avn

Slide 24 - Quizvraag

Nieuw!
1. wederkerig voornaamwoord (wedk vn)
bv. Ze houden van elkaar.
2. onbepaald voornaamwoord (ovn)
bv. iets, niets, iemand, niemand, alles, men, iedereen
3. tussenwerpsel (tws)
bv. hé, oei, ela, ai, vroem, allé, hallo, tss

Slide 25 - Tekstslide