Voorzetselvoorwerp

Voorzetselvoorwerp
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Voorzetselvoorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
Voorzetselvoorwerp
Vaste voorzetsels (en quizvragen)
Quizvragen voorzetselvoorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel. Dat voorzetsel hoort bij het gezegde van de zin. 

Voorbeelden zijn: zorgen voor, geloven in, denken aan, verlangen naar, zich verheugen op. 

Vaak hebben voorzetselvoorwerpen een figuurlijke betekenis.

Slide 3 - Tekstslide

Vaste voorzetsels
Om een voorzetselvoorwerp te kunnen onderscheiden van een bijwoordelijke bepaling, moet je weten wat vaste voorzetsels zijn en wat niet. Een vast voorzetsel kan niet verruild worden voor een ander voorzetsel. 

Slide 4 - Tekstslide

De leerling drong aan ... het zo spoedig mogelijk publiceren van de so-cijfers.
A
voor
B
in
C
op
D
naar

Slide 5 - Quizvraag

De inwoners van Oost-Groningen konden aanspraak maken ... herstelfondsen voor de aardbevingsschade.
A
op
B
voor
C
met
D
van

Slide 6 - Quizvraag

In het oosten grenst ons land ... de Duitse provincie Noordrijn-Westfalen.
A
op
B
met
C
naast
D
aan

Slide 7 - Quizvraag

Twijfel? Gebruik lijst vaste voorzetsels

Slide 8 - Tekstslide

De brandweerauto staat voor ons huis.
A
De brandweerauto = lv
B
staat voor ons huis = ng
C
voor ons huis = bwb
D
voor ons huis = vzv

Slide 9 - Quizvraag

Mijn neefje hangt al zijn hele jeugd erg aan zijn moeder.
A
al zijn hele jeugd = mv
B
aan zijn moeder = vzv
C
erg = lv
D
aan zijn moeder = bwb

Slide 10 - Quizvraag

Ik moest erg lang zoeken naar de bril van Anne-Marie .
A
moest lang zoeken = wg
B
naar de bril = vzv
C
van Anne-Marie = bwb
D
naar de bril van Anne-Marie = vzv

Slide 11 - Quizvraag

Hij heeft altijd erg veel plezier in het tekenlokaal.
A
heeft plezier = wg
B
in het tekenlokaal = bwb
C
heeft erg veel plezier = ng
D
in het tekenlokaal = vzv

Slide 12 - Quizvraag

Bij twijfel: 
Kan er een ander voorzetsel ingevuld worden? 
Betreft het een plek, richting oid (antwoord op vragen als: hoe, waar, waarheen, wanneer?) dan is het geen vzv maar een bwb.

Slide 13 - Tekstslide