1. Vergelijken (Comparisons)-er / -est bij korte woorden.
small → smaller → (the) smallest
more / most bij langere woorden.
famous → more famous → (the) most famous
Uitzonderingen: good → better → best, bad → worse → worst
Ook met: (not) as ... as
2. Present Perfect
Vorm: have/has + voltooid deelwoord
I have played
Gebruik: iets is gebeurd, tijdstip niet belangrijk.
3. Meervoud (Plurals)
Meestal -s: stars
Speciale vormen: -es, -ies, -ves
dishes, stories, lives
Onregelmatig: children, mice, feet
4. Much / ManyMuch bij niet-telbaar (money)
Many bij telbaar (students)
5. Onregelmatige werkwoorden
Eigen verleden tijd en voltooid deelwoord.
go – went – gone; do – did – done
6. Bijwoorden (Adverbs)
Vaak vóór het hoofdwerkwoord.
She has never been here.