Alle woordsoorten klas 1

Alle woordsoorten klas 2
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Alle woordsoorten klas 2

Slide 1 - Tekstslide

In deze les
  • Grammatica woordsoorten
  • Theorie
  • Test

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
  • Woorden van een zin verdelen in woordsoorten
  • Je benoemt elk woord afzonderlijk
  • Het gaat om de functie van het woord in de zin: niet om de betekenis

Ik loop naar de mooie school. 

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoord
Zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. 

In een zin staat ten minste één werkwoord. 

Een werkwoord heeft verschillende vormen: ga, gaat, gaan, ging, gingen, gegaan.

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (ZN)

  • Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
  • Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
  • Het heeft vaak een vorm voor enkelvoud en meervoud.
  • Een eigennaam is ook een ZN.


Bijvoeglijk naamwoord (BN)

  • Zegt iets over het ZN.
  • Kan voor of achter het ZN staan.
  • Het BN heeft vaak een korte en een lange vorm (met -e).
  • Een BN kent meestal de trappen van vergelijking.
  • Een stoffelijk BN zegt van welk materiaal iets gemaakt is.

Slide 5 - Tekstslide

Lidwoord (LW)

De, het = bepaald lidwoord.
(Het is bepaald, staat vast, wanneer je de of het gebruikt.)

Een = onbepaald lidwoord.
(Onbepaald omdat je een zowel voor een de- als een het-woord kunt zetten.)

Slide 6 - Tekstslide

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 7 - Sleepvraag

"Ik zag twee vliegen vliegen."

Hoeveel werkwoorden in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Welk werkwoord hoort niet in het rijtje thuis?
A
eten
B
fietsen
C
zijn
D
schrijven

Slide 9 - Quizvraag

Waar kan de vogel zitten?
[...] de kooi.
timer
1:00

Slide 10 - Open vraag

Voornaamwoorden
Voorzetsel (VZ)

  • Geeft een plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
  • Staat meestal vóór een lidwoord of voornaamwoord.
  • Een VZ kan ook achter een zelfstandig naamwoord staan.
  • Een VZ kan deel zijn van een vaste combinatie of uitdrukking.
  • Let op bij scheidbare werkwoorden: hij haalt uit -> uit is deel van het werkwoord en dus geen VZ. Dit zijn bijwoorden.

Slide 11 - Tekstslide

1 Dat is een goed hockeyteam.

Benoem de woordsoort van 'goed' in de zin
A
1 bijvoeglijk naamwoord
B
1 bijwoord

Slide 12 - Quizvraag

De klantenservice wordt momenteel overspoeld door klachten van ontevreden klanten.
de =                                                       
klantenservice =                                klanten = 
wordt = 
momenteel = 
overspoeld = 
door = 
klachten = 
van = 

Slide 13 - Tekstslide

Er zijn 4 lidwoorden in het Nederlands
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Einde

Slide 15 - Tekstslide