Hoofdstuk 23 - Naar de huisarts

Hoofdstuk 23 - Naar de huisarts
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Speciaal OnderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 23 - Naar de huisarts

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
Lees de tekst.
Ken je een woord niet? Zoek het op!
Zoek niet de hele zin op!
Probeer zelf te lezen, niet met Google Translate.
Schrijf nieuwe woorden op! 

Slide 2 - Tekstslide

Lees de tekst
Paula belt de huisarts. 
Ze praat met de assistente. 
Ze zegt: 'Paul is heel heel ziek!
Hij wil een afspraak met de huisarts!'
De assistente vraagt: 'Kunt u vanmiddag om half twee?'
'Ja,' zegt Paula, 'half twee is goed.'


Slide 3 - Tekstslide

Paula belt met de huisarts
A
waar
B
niet waar
C

Slide 4 - Quizvraag

Paul kan snel naar de huisarts
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Hoe laat kan Paul naar de huisarts?
A
02:30
B
01:30
C
13:30
D
14:30

Slide 6 - Quizvraag

Lees de tekst
Paul en Paula zijn om half twee bij de huisarts. 
'Goedemiddag,' zegt de huisarts, 'ik ben dokter Zidan.
Wat zijn uw klachten?'
Paula zegt: 'Paul is heel ziek.
Hij heeft koorts en hij heeft veel pijn in zijn buik.'
Dokter Zidan luistert naar de buik van Paul. 


Slide 7 - Tekstslide

Wat betekent 'klachten'
A
vervelende dingen zeggen
B
pijn aan je lichaam
C
iemand die iets koopt

Slide 8 - Quizvraag

Paula denkt dat Paul heel ziek is
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Wat doet dokter Zidan?
A
B
C

Slide 10 - Quizvraag

Lees de tekst
Hij vraagt: 'Eet u veel?'
Paul hoest en zegt: 'Nee, ik eet nooit veel.'
'Hij eet wel veel paella,' zegt Paula. 
'Twee borden!
En twee borden ijs met peer! 
En drie stroopwafels!'

Slide 11 - Tekstslide

Wat vraagt de dokter aan Paul?

Slide 12 - Open vraag

Paul is eerlijk
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Paula is eerlijk
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Lees de tekst
De dokter lacht.
'Dat is veel eten,' zegt hij. 
'Dat is niet goed voor uw buik.'
Paul lacht niet. 
'Moet ik naar het ziekenhuis?' vraagt hij. 
'Nee hoor,' zegt de dokter.
'U moet naar de apotheek voor medicijnen.'

Slide 15 - Tekstslide

Veel eten is goed voor Paul.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Paul is heel ziek
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Paul moet naar het ziekenhuis.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Wat moet Paul halen?
A
B
C

Slide 19 - Quizvraag

De Kruidvat is een apotheek
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Lees de tekst
Hij schrijft een recept.
Hij zegt: 'U moet drie keer per dag een pil innemen met water.'
'U bent dan snel weer helemaal in orde.'
'Dank u wel dokter,' zegt Paul. 


Slide 21 - Tekstslide

Wat is een recept van de dokter?
A
Uitleg over medicijnen
B
Uitleg hoe je iets moet koken
C
Een rekening

Slide 22 - Quizvraag

Wat moet Paul doen?

Slide 23 - Open vraag

Paul is snel weer beter
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Lees de tekst
Paul is weer thuis.
Hij ligt in bed. 
Paula zegt: 'Ik ga naar de apotheek voor jou.'
Ze loopt naar de deur. 
'Ik ben snel terug. En boterschap.'
Het is niet boterschap,' zegt Paul, 'het is beterschap.'
Maar Paula is al weg. 

Slide 25 - Tekstslide

Waar is Paul?
A
In de badkamer
B
In de slaapkamer
C
In de woonkamer
D
Bij de apotheek

Slide 26 - Quizvraag

Wat zeg je als iemand ziek is?

Slide 27 - Open vraag

Paula hoort wat Paul zegt
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag