T3 zinsontleding

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Herzlich Willkommen! 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Herzlich Willkommen! 

Slide 1 - Tekstslide

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Lernziele:

  • Je weet wat het onderwerp / meewerkend voorwerp / lijdend voorwerp van de zin is en je kan deze in een zin aanwijzen
  • Je weet welke naamval bij de zindelen horen
  • Je kent de voorzetsels van de 3de naamval 

Slide 2 - Tekstslide

Zinsontleding?

Slide 3 - Woordweb

Naamvallen?

Slide 4 - Woordweb

Kapitel 4: zinsontleding 
Het kind geeft de lieve vrouw een bos bloemen.
  1. geeft = gezegde
  2. Wie/wat geeft? - het kind = het onderwerp
  3. Wat/wie geeft het kind? - een bos bloemen = het lijdend voorwerp
  4. Aan wie geeft het kind een bos bloemen? - de lieve vrouw = het meewerkend voorwerp
In het Duits staat ieder zinsdeel in een naamval behalve het gezegde. 

Slide 5 - Tekstslide

Kapitel 4: zinsontleding 
In het Duits: 
  • Wie/wat + gezegde = het onderwerp (1e naamval)
  • Wat + gezegde + onderwerp = het lijdend voorwerp (4e naamval)
  • Aan/voor wie + gezegde + onderwerp = het meewerkend voorwerp (3e naamval)

Slide 6 - Tekstslide

Kapitel 4: zinsontleding 
Ich backe eine Torte.
Ontleed de bovenstaande zin.
  • backe = gezegde 

  • Wie/wat backe? - Ich = het onderwerp

  • Wat backe ich? - eine Torte = het lijdend voorwerp

Slide 7 - Tekstslide

Kapitel 4: zinsontleding 
Andere manier is de HIJ/HEM-regel.
  • Kun je het zinsdeel veranderen door HIJ = het onderwerp (1e naamval)
  • Kun je het zinsdeel veranderen door HEM = het lijdend voorwerp (4e naamval)
  • Kun je het zinsdeel veranderen door aan/voor HEM = het meewerkend voorwerp (3e naamval)

Slide 8 - Tekstslide

Kapitel 4: zinsontleding 
Der Mann
gibt
der Frau
einen Kuss.
HIJ
AAN HEM
HEM
onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
1e naamval
3e naamval
4e naamval

Slide 9 - Tekstslide

Heute esse ich kein Fleisch.
Wat is 'ich' in de zin?

Slide 10 - Open vraag

Ich habe genug Brot.
Wat is 'genug Brot' in de zin?

Slide 11 - Open vraag

Willst du auf den Turm klettern?
Wat is 'den Turm' in de zin?

Slide 12 - Open vraag

Der Vater gibt dem Sohn das Geld.
Wat is 'dem Sohn' in de zin?

Slide 13 - Open vraag

Die Frau fährt zu ihrer Oma.
Wat is 'ihrer Oma' in de zin?

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Tschüs-Ticket!
  • De drie leerdoelen van vandaag.
  • Al gehaald tijdens les?
  • Nee, wat moet je thuis nog doen of ze wel te halen?

Slide 16 - Tekstslide

Je kent de voorzetsels van de 3de naamval en je kan ze in een lopende zin in het Duits herkennen.
A
Ja, weiß ich!
B
Nein, noch nicht.
C
Total nicht, ich muss hart arbeiten!

Slide 17 - Quizvraag

Je kan een Duitse zin ontleden en het gezegde, het onderwerp, het meewerkend voorwerp en het lijdend voorwerp aanwijzen.
A
Ja, weiß ich!
B
Nein, noch nicht.
C
Total nicht, ich muss hart arbeiten!

Slide 18 - Quizvraag

Je kan de bijbehorende naamvallen van het onderwerp/meewerkend voorwerp/lijdend voorwerp opnoemen.
A
Ja, weiß ich!
B
Nein, noch nicht.
C
Total nicht, ich muss hart arbeiten!

Slide 19 - Quizvraag