Taal/spelling week 3 les 2 - woensdag

Rapport schrijven
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Rapport schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Waar ben jij trots op met rekenen?

Slide 2 - Open vraag

Wat wil jij nog verbeteren met rekenen?

Slide 3 - Open vraag

Waar ben jij trots op met Engels?

Slide 4 - Open vraag

Wat wil jij nog verbeteren met Engels?

Slide 5 - Open vraag

Waar ben jij trots op met taal/lezen?

Slide 6 - Open vraag

Wat wil jij nog verbeteren met taal/lezen?

Slide 7 - Open vraag

Waar ben jij trots op met kosmisch onderwijs?

Slide 8 - Open vraag

Wat wil jij nog verbeteren met kosmisch onderwijs?

Slide 9 - Open vraag

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
lijdend voorwerp
persoonsvorm
meewerkend voorwerp
gezegde
bijwoordelijke bepaling
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
bijwoord

Slide 10 - Sleepvraag

Bijwoord

Slide 11 - Tekstslide

bijwoord

Slide 12 - Woordweb

Waarover zegt een bijwoord iets?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Video

Bijwoorden
Kunnen iets zeggen over:
  • een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis.
  • een werkwoord: De scooter rijdt hard.
  • een ander bijwoord: Hij heeft zijn test bijzonder slecht gemaakt.
Plaats: hier, er, daar, rechts, ergens, nergens
Tijd: nu, soms, plotseling, 's morgens, gauw, vanavond, daarna
'Prullenbak-woorden': wel, toch, ook, nog, immers, niet, misschien 
Vraagwoorden: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee en hoe
 (Verwar het bijwoord niet met het vragend voornaamwoord)


Slide 15 - Tekstslide

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
Met die SCHERPE klauwen jaagt een kat goed.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Het weer was erg slecht vandaag.
A
erg is een bijwoord
B
erg is geen bijwoord

Slide 17 - Quizvraag

Die goede speler kan goed schaken.
A
goede = bijwoord goed = bijwoord
B
goede = bijwoord goed = bijvoeglijk nw.
C
goede = bijvoeglijk nw. goed = bijwoord
D
goede = bijvoeglijk nw. goed = bijvoeglijk nw.

Slide 18 - Quizvraag

Zoek het bijwoord:
Plotseling bewoog hij!
A
bewoog
B
hij
C
plotseling
D
!

Slide 19 - Quizvraag

Is 'prachtig' in deze zin
een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord?
Julia kan prachtig zingen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 20 - Quizvraag

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
De kat is een goede jager met dodelijk SCHERPE klauwen.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quizvraag

In de zin 'De trein rijdt SNEL:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
De kleine turnster springt EXTREEM hoog.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quizvraag

Sleep het bijwoord uit de zin. 
bijwoord
Ze 
komt
hopelijk
naar
het
feest.

Slide 24 - Sleepvraag

doel
Ik kan Engelse en Franse leenwoorden correct spellen.

Slide 25 - Tekstslide

Engelse leenwoorden

Slide 26 - Tekstslide

Leenwoorden - Engels
  • samenstellingen schrijf je als één woord:                                      voicemail, latenightshow
  • rechterdeel van het woord een Engels voorzetsel?  -> koppelteken:  time-out, all-in
  • combinatie is een woordgroep? -> schrijf de delen los:  second opinion, low budget

Slide 27 - Tekstslide

Uit welke taal zijn de onderstaande leenwoorden afkomstig?
Arabisch
Duits
Frans
Engels
Latijn
matras, koffie, caravan
föhn, ober, sowieso
chauffeur, horloge, ambulance
flat, team, baby
museum, agenda,
datum

Slide 28 - Sleepvraag


Welke uitspraak is niet waar?
A
Leenwoorden zijn Nederlandse woorden die in andere talen voorkomen.
B
Leenwoorden zijn woorden uit andere talen die in het Nederlands voorkomen.
C
Leenwoorden komen alleen in het Nederlands voor.
D
Je kunt de herkomst van een leenwoord in een etymologisch woordenboek opzoeken.

Slide 29 - Quizvraag

Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken.
A
onjuist
B
juist

Slide 30 - Quizvraag


Slide 31 - Open vraag


Slide 32 - Open vraag


Slide 33 - Open vraag


Slide 34 - Open vraag


Slide 35 - Open vraag


Slide 36 - Open vraag


Slide 37 - Open vraag


Slide 38 - Open vraag

Leenwoorden
-Woorden die uit een andere taal in het Nederlands zijn terechtgekomen.

-De meeste woorden die we overnemen, worden in de loop van de tijd aangepast aan het Nederlandse spellingsysteem.

Slide 39 - Tekstslide

Franse leenwoorden

Slide 40 - Woordweb

Slide 41 - Video

Leenwoorden - Frans
  • accent aigu: café, rosé
  • accent grave: crèche, première
  • accent circonflexe: enquête, gêne
  • zonder accent: controle, diner
  • zoals in het Frans: déjà vu, guillotine

Slide 42 - Tekstslide

Spelling Franse leenwoorden
Sommige woorden--> accent --> crêpe

Vernederlandst? Geen streepje of dakje op klinker: controle, diner
Tenzij nodig voor  uitspraak: café; enquête

Woord nog echt Frans? Dan wel alle accenten: déjà vu

Slide 43 - Tekstslide

Een Frans woord dat gebruikelijk is geworden in het Nederlands, verliest altijd zijn accenttekens.
A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quizvraag

Welke woorden zijn juiste gespeld?
1. scène 2. logè
3. café 4. enquetê
A
1 en 3
B
allemaal onjuist
C
alleen 4
D
allemaal juist

Slide 45 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling
A
Premierre
B
Premiere
C
Premiére
D
Première

Slide 46 - Quizvraag


Slide 47 - Open vraag


Slide 48 - Open vraag


Slide 49 - Open vraag


Slide 50 - Open vraag