Unit 3 - 6

Week 41 - lesson 1
  • Check words
  • Check homework
  • Grammar
  • Work on exercises
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Week 41 - lesson 1
  • Check words
  • Check homework
  • Grammar
  • Work on exercises

Slide 1 - Tekstslide

Check words
Please go to the LessonUp app on your tablet or laptop.

(No mobile phone)

Slide 2 - Tekstslide

What is the Dutch translation of:
basement

Slide 3 - Open vraag

What is the Dutch translation of:
corridor

Slide 4 - Open vraag

What is the Dutch translation of:
examine

Slide 5 - Open vraag

What is the Dutch translation of:
lavatory

Slide 6 - Open vraag

What is the Dutch translation of:
leaflet

Slide 7 - Open vraag

And now the other way around

Slide 8 - Tekstslide

Geef de Engelse vertaling van:
handlanger

Slide 9 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van:
geweld

Slide 10 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van:
getuige zijn van

Slide 11 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van:
speels

Slide 12 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van:
samenwerken met

Slide 13 - Open vraag

Week 40 - lesson 2
  • Check words
  • Check homework
  • Grammar
  • Work on exercises

Slide 14 - Tekstslide

Check homework
Show me that you've made exercise 14 + 15

Slide 15 - Tekstslide

Week 40 - lesson 2
  • Check words
  • Check homework
  • Grammar
  • Work on exercises

Slide 16 - Tekstslide

J - Grammar
TB page 43

Slide 17 - Tekstslide

Both, each, all, every, none
Both (beide) - 2 personen, dieren, dingen
Zelfstandig naamwoord staat in meervoud
Both fugitives were captured by the police.

Slide 18 - Tekstslide

Both, each, all, every, none
Both (beide) - 2 personen, dieren, dingen
Zelfstandig naamwoord staat in meervoud
Both fugitives were captured by the police.

Each (elke) - 2 of meer personen, dieren, dingen
Zelfstandig naamwoord staat in enkelvoud
He has a small tattoo on each arm.

Slide 19 - Tekstslide

Both, each, all, every, none
All (alle/allemaal), every (iedere), none (geen/niet een) - drie of meer personen, dieren of dingen.
None of the missing jewels were recoverd.

Slide 20 - Tekstslide

Both, each, all, every, none
All (alle/allemaal), every (iedere), none (geen/niet een) - drie of meer personen, dieren of dingen.
None of the missing jewels were recoverd.
Let op! Each gebruik je om nadruk te leggen op individu, every gebruik je om nadruk te leggen op geheel.

Slide 21 - Tekstslide

If and when
If = als
Als je iets niet zeker weet + voorwaarde aangeven

When = toen/wanneer
Als je zeker weet dat iets gaat gebeuren

Slide 22 - Tekstslide

If and when
If you see Jack, tell him I want to speak to him.



When you see Jack, tell him I want to speak to him.

Slide 23 - Tekstslide

If and when
If you see Jack, tell him I want to speak to him.
- Niet zeker of je hem gaat zien.


When you see Jack, tell him I want to speak to him.
- Wel zeker dat je hem gaat zien.

Slide 24 - Tekstslide

Week 40 - lesson 2
  • Check words
  • Check homework
  • Grammar
  • Work on exercises

Slide 25 - Tekstslide

Homework
Make 25, 26, 27 + 28
Study words A, B, C, D, G

Read your book!

Slide 26 - Tekstslide