Dit is een moeilijke inzichtvraag! Superleuk als je het snapt, niet zo erg als je het niet snapt.
De bloegroepindeling met A, B en resus berust op antigenen die bij een grote groep aanwezig is en de rest niet. Er zijn ook antigenen die slechts bij een heel kleine groep aanwezig is, en waar geen rekening mee wordt gehouden met transfusies.
Stel iemand heeft het zeldzame antigeen F. Telkens als dat donorbloed gebruikt wordt, treedt bij de ontvanger afweer op. Dat is de eerste keer meestal geen probleem, omdat de antistof productie bij een blootstelling maar langzaam op gang komt. Vaak is het donorbloed dan allang afgebroken. Maar hierbij zijn wel geheugencellen gevormd! Bij een tweede transfusie met bloed met antigeen F worden zeer snel antistoffen gevormd, en wordt het donorbloed aangevallen.
Iemand die heel vaak bloed nodig heeft, zoals bijvoorbeeld bij sommige vormen van leukemie, bouwt steeds meer weerstand op tegen zeldzamere bloedantigenen. De kans dat de volgende zak donorbloed 1 van die antigenen bevat wordt steeds groter.
Op de volgende dia een link naar een website met een interessant artikel!