21.5 Lichaamsvreemde eiwitten wel/ niet accepteren 6V 2122

21.5 lichaamsvreemde eiwitten wel/niet accepteren
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

21.5 lichaamsvreemde eiwitten wel/niet accepteren

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Leerdoel 21.5
  • Je leert het verband tussen bloedgroepen, antigenen en antistoffen
  • Je leert wat de oorzaak is van een resusbaby en hoe dit voorkomen kan worden
  • Je leert hoe immunotherapie werkt bij kanker

Slide 3 - Tekstslide

Vaccinatie
Klassiek vaccin:
  • de prik bevat antigenen van een ziekteverwekker  (dus niet de hele ziekteverwekker!)
Nieuwe methode: 
  • de prik bevat het mRNA van een antigeen van een ziekteverwekker. Bijv. corona prik
  • De lichaamscellen moeten eerst zelf het mRNA aflezen en het lichaamsvreemde eiwit vormen.  Feitelijk gen therapie.
NB:
  • Dit antigeen zorgt voor de eerste immuunrespons.
  • bij de tweede blootstelling aan zelfde antigeen is de reactie is dus sneller en sterker.

Slide 4 - Tekstslide

Immunisatie
Actief vs passief
Actieve immunisatie: je afweersysteem heeft zelf de antistoffen aangemaakt.

Natuurlijk vs kunstmatig
kunstmatig wil zeggen toegediend/ ingespoten



Slide 5 - Tekstslide

Waar hoort wat?

Slide 6 - Tekstslide

Waar hoort wat?
Antistoffen vanuit moedermelk/ placenta
Immuun door daadwerkelijke infectie
Antistoffen ingespoten
Immuun door prik met antigenen/ prik met mRNA

Slide 7 - Tekstslide

Actieve en passieve immunisatie
  • Als je door een vaccinatie immuun wordt, spreek je van actieve immunisatie. Je lichaam maakt hierbij zelf de antistoffen aan.
  • Soms krijg je antistoffen toegediend, dan spreek je van passieve immunisatie

Slide 8 - Tekstslide

Kunstmatige of natuurlijke immunisatie?

  • Bij een kunstmatige immunisatie krijg je een vaccinatie ( verzwakte of dode ziekteverwekkers) of injectie ( met antistoffen)
  • Bij een natuurlijke immunisatie raak je geinfecteerd door een ziekteverwekker.

Slide 9 - Tekstslide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
21.5 Lichaamsvreemden eiwitten wel/ niet accepteren

Slide 10 - Tekstslide

Bloedgroepen
De antigenen kunnen bijvoorbeeld glycoproteïnen (suiker-eiwitcombinatie) of glycolipiden (suiker-vetcombinatie) zijn.

De antigenen op rode bloedcellen bepalen je bloedgroep.

Slide 11 - Tekstslide

Bloedgroepen

Slide 12 - Tekstslide

Bloedgroepen

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Bloedtransfusie
  • Krijg je bloedcellen met een antigeen waarvoor je zelf antistoffen aanmaakt dan gaat je bloed klonteren.

  • Bij een bloedtransfusie wordt eerst de bloedgroep van de ontvanger getest met een kruisproef.

Slide 15 - Tekstslide

Kruisproef
  ?     ?      ?      ?

Slide 16 - Tekstslide

Kruisproef
  C   antiA  antiB  antiA en B

Slide 17 - Tekstslide

Bloedtransfusie

Slide 18 - Tekstslide

Resusfactor
  • Ongeveer 85% van de mensen heeft antigeen D op de rode bloedcellen: de resusfactor.
  • Als je deze resusfactor niet hebt en bloedcellen in je bloed krijgt mét die factor (antigeen) dan ontwikkel je antistoffen.
-> bloedtransfusie
-> zwangerschap

Slide 19 - Tekstslide

Resusbaby

Slide 20 - Tekstslide

Resusbaby
  • Tweede baby met resuspositief bloed loopt gevaar tijdens de zwangerschap!
  • Resusantagonisme: de moeder maakt antistoffen tegen het bloed van het embryo.

Slide 21 - Tekstslide

Immunotherapie tegen kanker
  • Relatief nieuwe therapie.
  • Tumorcellen worden opgekweekt en samengebracht met lymfocyten. Lymfocyten die reageren op (actief worden bij) het contact met antigenen op de tumorcellen (op het MHC-I eiwit) worden geïsoleerd en vermeerderd.
  • Wanneer deze cellen bij de patiënt worden ingespoten herkennen en doden ze tumorcellen.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Leerdoel 21.5
  • Je hebt het verband geleerd tussen bloedgroepen, antigenen en antistoffen
  • Je hebt geleerd wat de oorzaak is van een resusbaby en hoe dit voorkomen kan worden
  • Je hebt geleerd hoe immunotherapie werkt bij kanker

Slide 26 - Tekstslide

Begrippen 21.5
glycoproteïne, glycolipide, bloedgroep, bloedtransfusie, kruisproef, resusfactor, resusantagonisme, HLA-systeem, transplantatie, donor, acceptor, afstoting, auto-immuunziekte, immunotherapie

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk
  • Maak de opdrachten van bs 21.5 
  • kies je leerroute 

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag
Onderzoek bloedgroepen (biologiepagina.nl, Afweer): https://www.bioplek.org/animaties/bloed/bloedgrbepalingx.html

Opdrachten uit het boek: herhaling +  basis 
 of basis + verdiepingsopdrachten

Slide 29 - Tekstslide