Gramática de la unidad 3

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 4

Gramática Unidad 3

Vertaal: er zijn bliksemschichten

Vertaal: het is aan het sneeuwen

Vertaal: er is wind

Vertaal: het is aan het regenen

Vertaal: er is mist

Vertaal: het is warm

Vertaal: het regent

Vertaal: het is zonnig

Vertaal: het sneeuwt

1. nieva
2. nieve
3. llueve
4. lluvia

Vertaal: het is aan het hagelen

1. está lloviznando
2. está granizando

Vertaal: het is bewolkt

Vertaal: in slaap vallen

1. dormir
2. dormirse

Vertaal: weghalen

1. quitar
2. quitarse

Vertaal: weggaan

1. ir
2. irse

Vertaal: wakker maken

1. despertar
2. despertarse

Vertaal: neerleggen, neerzetten

Vertaal: meenemen

Vertaal: uitdoen

Vertaal: roepen, bellen

Vervoeg: quitarse, tú
(vul twee woorden in)

Vervoeg: dormirse, yo
(vul twee woorden in)

Vervoeg: despertarse, él
(vul twee woorden in)

Vervoeg: ponerse, vosotros
(vul twee woorden in)

Vervoeg: quitarse, usted
(vul twee woorden in)

Vervoeg: irse, nosotros
(vul twee woorden in)

Vervoeg: llevarse, ellos
(vul twee woorden in)

Vervoeg: lavarse, vosotros
(vul twee woorden in)

Vervoeg: aburrirse, tú
(vul twee woorden in)