Voorbereiding pw hf 1 + 2

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

welkom bij Nederlands
mw. Gemici

Voorbereiding pw H1 H2

Slide 2 - Tekstslide

Deze les

- herhaling theorie

- extra oefenen met moeilijke opdrachten

-plannen proefwerk volgende week 18 december

Slide 3 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Stappenplan

Slide 4 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Stappenplan
1. Onderstreep de persoonsvorm




De ouders van Stan hebben een nieuw huis gekocht.

Slide 5 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Stappenplan
1. Onderstreep de persoonsvorm




De ouders van Stan hebben een nieuw huis gekocht.

Slide 6 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Stappenplan
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Zet zinsdeelstrepen



De ouders van Stan hebben een nieuw huis gekocht.

Slide 7 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Stappenplan
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Zet zinsdeelstrepen



l De ouders van Stan l hebben l een nieuw huis l gekocht. l

Slide 8 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Stappenplan
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Zet zinsdeelstrepen
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde


l De ouders van Stan l hebben l een nieuw huis l gekocht. l

Slide 9 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Stappenplan
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Zet zinsdeelstrepen
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde


l De ouders van Stan l hebben l een nieuw huis l gekocht. l

Slide 10 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Stappenplan
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Zet zinsdeelstrepen
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
4. Benoem het onderwerp

l De ouders van Stan l hebben l een nieuw huis l gekocht. l

Slide 11 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Stappenplan
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Zet zinsdeelstrepen
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
4. Benoem het onderwerp

l De ouders van Stanhebben l een nieuw huis l gekocht. l

Slide 12 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Stappenplan
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Zet zinsdeelstrepen
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
4. Benoem het onderwerp

l De ouders van Stanhebben l een nieuw huis l gekocht. l

Slide 13 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Stappenplan
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Zet zinsdeelstrepen
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
4. Benoem het onderwerp
5. Benoem het lijdend voorwerp
l De ouders van Stanhebben l een nieuw huis l gekocht. l

Slide 14 - Tekstslide

 
De pv ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit: 

enkelvoud ik-vorm                   ik loop, loop ik? loop jij?
enkelvoud ik-vorm+ t             jij/u loopt, hij/zij/het loopt

meervoud
hele werkwoord                  wij lopen, jullie lopen, zij lopen

Slide 15 - Tekstslide

Cas ............morgen 15.
A
word
B
wort
C
wordt
D
worden

Slide 16 - Quizvraag

De PV is altijd een werkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Persoonsvorm in de verleden tijd (zwakke ww'en)
EV
mv
ik -vorm + te / de
ik -vorm + ten / den

Slide 18 - Tekstslide

Ik .......... een taart voor zijn verjaardag
A
maak
B
maakt
C
maakdt
D
maken

Slide 19 - Quizvraag

lachen - lach              
                                 de h staat in 't ex-kofschip

lach+ te - hij lachte/ wij lachten
                            
Staat de laatste letter van de stam in
't ex-kofschip dan moet je -te of -ten gebruiken

Slide 20 - Tekstslide

Let op !

Het is nu belangrijk om eerst naar de stam  te kijken


  1. hele werkwoord verhuizen -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 21 - Tekstslide

Mijn broer (kleden) ..... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
C
kleette
D
kleedde

Slide 22 - Quizvraag

Hij (fietsen) ...... naar huis.
A
fietstte
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten

Slide 23 - Quizvraag

Toen hij het winnende doelpunt maakte, ........ het publiek
A
juigde
B
juichde
C
juigte
D
juichte

Slide 24 - Quizvraag

Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misdte

Slide 25 - Quizvraag

Hij heeft zich (verkleden) ..... snel.
A
verkleed
B
verkleed
C
verkleedt
D
verkleet

Slide 26 - Quizvraag

Zwakke en sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen van klank.
Zwakke werkwoorden niet. 

Slide 27 - Tekstslide

Bij een sterk werkwoord...
A
blijft de klank hetzelfde
B
verandert de klank

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een sterk werkwoord?
A
slapen
B
werken
C
branden
D
fietsen

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een sterk werkwoord?
A
schilderen
B
roepen

Slide 30 - Quizvraag

een sterk werkwoord...
A
verandert in tt van vorm
B
heeft altijd -dd in vt
C
heeft altijd -dt
D
verandert in vt van klank

Slide 31 - Quizvraag