20. Schrijfdossier, opdracht 6 betoog

WAT WE DEZE LES GAAN DOEN
1.   Theorie werkwoordspelling!
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.   Het betoog: theorie en vragen in LessonUp
4.   De opdracht
5.   De volgende keer

Leerdoelen:
- je kent de structuur van het betoog
- je weet wat feitelijke informatie is
- je weet wat een argument is

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands LessonUpMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WAT WE DEZE LES GAAN DOEN
1.   Theorie werkwoordspelling!
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.   Het betoog: theorie en vragen in LessonUp
4.   De opdracht
5.   De volgende keer

Leerdoelen:
- je kent de structuur van het betoog
- je weet wat feitelijke informatie is
- je weet wat een argument is

Slide 1 - Tekstslide

Wat onder werkwoordspelling valt:
persoonsvorm tegenwoordige tijd:   ik vertel 
persoonsvorm verleden tijd:                   vroeger vertelde hij 
voltooid deelwoord:                                  zij heeft het verteld
onvoltooid deelwoord:                             al vertellend knikte ze
gebiedende wijs:                                       vertel nou!
bijvoeglijk naamwoord:                           de vertellende schrijver

Slide 2 - Tekstslide

STAP 1
Wat doe je eerst bij werkwoordspelling? 

Stap 1: zie je staan in de zin. Je zet de zin in een andere tijd om de persoonsvorm te vinden.





                                                                                        Volgende slide: quizvragen hierover

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in:

Hij kijkt naar buiten

Slide 4 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in:

Zij bagatelliseert het

Slide 5 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in:

Hij flest de zaak

Slide 6 - Open vraag

Antwoorden
Hij kijkt naar buiten ► de pv is: 
  • kijkt

Zij bagatelliseert het ► de pv is: 
  • bagatelliseert

Hij flest de zaak ► de pv is:   
  • flest

Slide 7 - Tekstslide

STAP 2
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 


Stap 2: je zoekt het hele werkwoord (het infinitief) van de pv.
Let daarbij op scheidbare werkwoorden (opletten, inslaan, aankijken)
                 


                                                                                      Volgende slide: quizvragen hierover



Slide 8 - Tekstslide

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Hij kijkt naar buiten

Slide 9 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Zij bagatelliseert het

Slide 10 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Hij flest de zaak

Slide 11 - Open vraag

Antwoorden
Hij kijkt naar buiten ► het hele ww van de pv is: 
  • kijken                           vast voorzetsel: naar. Kijken naar. 

Zij bagatelliseert het ► het hele ww van de pv is: 
  • bagatelliseren            van waarde ontdoen, kleiner/nietig maken

Hij flest de zaak ► het hele ww van de pv:  
  • flessen                  dit is een uitdrukking: 'de zaak flessen'.

Slide 12 - Tekstslide

STAP 3
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.

Stap 3: je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord van de persoonsvorm. Dat is je basis. 



                                                                              Volgende slide: quizvragen over de stam








Slide 13 - Tekstslide

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Hij kijkt naar buiten

Slide 14 - Open vraag

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Zij bagatelliseert het

Slide 15 - Open vraag

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Hij flest de zaak

Slide 16 - Open vraag

Antwoorden
Hij kijkt naar buiten. 
► de stam van de pv is: kijk (-en)  

Zij bagatelliseert het. 
► de stam van de pv is: bagatelliser (-en) 

Hij flest de zaak.  
► De stam van de pv is: fless(-en) 

Slide 17 - Tekstslide

De stam klinkt hetzelfde als het hele werkwoord.

worden
A
De ik-vorm is hetzelfde als de stam
B
De ik-vorm verschilt van de stam

Slide 18 - Quizvraag

De stam klinkt anders dan het hele werkwoord.

bewegen
A
De ik-vorm is daarom hetzelfde als de stam
B
De ik-vorm is daarom anders dan de stam

Slide 19 - Quizvraag

De stam heeft twee medeklinkers aan het eind.

wikken
A
De ik-vorm is hetzelfde als de stam
B
De ik-vorm verschilt van de stam

Slide 20 - Quizvraag

De stam heeft een 'v' aan het eind.

beleven
A
De ik-vorm is hetzelfde als de stam
B
De ik-vorm verschilt van de stam

Slide 21 - Quizvraag

De stam heeft een 'z' aan het eind.

vrezen
A
De ik-vorm is hetzelfde als de stam
B
De ik-vorm verschilt van de stam

Slide 22 - Quizvraag

ONTHOUDEN
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.
(stap 3) Je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord. 

Onthoud dat het Nederlands gebaseerd is op klanken

Kappen - de stam 'kapp' wordt de ik-vorm kap
Kapen - de stam 'kap' klinkt anders dan het infinitief en wordt de ik-vorm kaap
Vinden - de stam 'vind' is hetzelfde als de ik-vorm: vind.








Slide 23 - Tekstslide

2. OVERZICHT SCHRIJFDOSSIER
22 maart: het betoog

28 maart 00:00 uur: deadline Schrijfdossier, via CumLaude inleveren
NB vergeet niet de reflectie te schrijven en jouw dossier te controleren met behulp van opdracht 8.
Het slot heeft een eigen alinea, in een verslag wordt dat een eigen pagina.


Je schrijft hier vaak een sociaal wenselijk antwoord:
- veel geleerd
- de toekomst
29 maart: Goede Vrijdag




Slide 24 - Tekstslide

3. HET BETOOG

Je wilt de lezer overtuigen van jouw mening. Dit overtuigen doe je met feitelijke argumenten. Het is een overtuigende tekstsoort met feitelijke informatie. Dat maakt het deels ook een informatieve tekstsoort. 


Titel?


Inleiding, kern, slot in alinea's.


Afsluiting? 



Slide 25 - Tekstslide

Wat is het schrijversdoel van een betoog?
A
Activeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
informeren

Slide 26 - Quizvraag

TITEL
- Bedenk een pakkende titel die de lading dekt, het onderwerp. 
- Houd het kort en bondig: de titel kan op een spandoek. 

Ideeën over de titel:
- iets over jouw hobby
- iets over jouw sport
- iets wat jou interesseert
- iets over jouw opleiding

Slide 27 - Tekstslide

INLEIDING
- Je schrijft een anekdote, een verhaaltje.

De lezer weet dan wat gaat komen en het wordt hem/haar duidelijk waarom je dit onderwerp hebt gekozen. 




Slide 28 - Tekstslide

KERN
In alinea's. Elk deelonderwerp heeft een eigen alinea. In een alinea schrijf je achter elkaar door. 

Hoe ziet de structuur van een betoog eruit?
(titel en inleiding)
- Alinea 1: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 2: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 3: tegenargument + dit onderuithalen
(slot en afsluiting)

Slide 29 - Tekstslide

onderbouwen met argumenten
Een argument is feitelijke informatie. Wat is feitelijke informatie?
  • Een feit is meetbaar, het staat vast. 

Welke informatie is waar? 
  • informatie van overheidsinstanties 
  • informatie uit onderzoek (maar let op: 'wij van wc-eend')
  • informatie uit de krant

► Wordt informatie van Facebook, Instagram, TikTok gecontroleerd op waarheid?  





Slide 30 - Tekstslide

SLOT
- Een slot kan een conclusie, een samenvatting, een blik op de toekomst of een vraag zijn. Je zet het in één alinea, de slotalinea.

Sluit passend af met jouw naam.

Slide 31 - Tekstslide

TIPS
- Houd je aan de structuur van een betoog
- Gebruik signaalwoorden!
- Houd je tekst kort en bondig
- Lees je tekst altijd na


Slide 32 - Tekstslide

Stelling/standpunt:

Alle katten moeten binnen blijven

Eens
Oneens

Slide 33 - Poll

Katten moeten binnen blijven, want...

Geef één argument in een ZIN.

Slide 34 - Open vraag

Katten moeten naar buiten, want:

Geef één argument in een zin.

Slide 35 - Open vraag

Met welk signaalwoord kan je een tegenargument aangeven?
A
Maar
B
Echter
C
Daarentegen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 36 - Quizvraag

Hoeveel argumenten moet je op het examen Schrijven gebruiken om je standpunt te ondersteunen?
A
Minimaal 2
B
Dat maakt niet uit
C
Minimaal 3
D
Dat wordt aangegeven in de begeleidende tekst

Slide 37 - Quizvraag

4. DE OPDRACHT
Schrijf een betoog over een onderwerp waar je een mening over hebt. Weet je geen onderwerp, dan staat er een aantal in het Schrijfdossier. 

Neem jouw schrijfproduct op onder opdracht 6 in je Schrijfdossier. 

Je mag Chat GPT gebruiken: zorg er dan wel voor dat ik het niet merk. Dit bewerkstellig je door het na te lezen en te herschrijven in jouw eigen woorden. Daarnaast verwijder je het kadertje eromheen, kies je een ander lettertype, een andere puntsgrootte en wijzig je de achtergrondkleur. 
 

Slide 38 - Tekstslide

5. DE VOLGENDE KEER
... gaan we terug naar Taalblokken. 
- Zie Magister. 
- Zie ook Taalblokken: je bent vrijgesteld voor elke bouwsteen in het grijs. Dat kunnen er dus meer dan een zijn. 

► Bouwsteen 04 Samenhang (signaalwoorden)
Start vrijdag 5 april; vrijdag 12 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 04.
Vrijgesteld: Ellen, (Jinke), Damian, Evan en (Nick)


Slide 39 - Tekstslide

Na het Schrijfdossier
Bouwsteen 04. vrijdag 5 + 12 april ►Samenhang (signaalwoorden)
- vrijdag 12 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 04.
Vrijgesteld: Ellen, Jinke, Damian, Evan en Nick

Bouwsteen 05. vrijdag 19 + 26 april ►Hoofd- en bijzaken
- vrijdag 26 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 05.
Vrijgesteld: Ellen, Amber, Jinke, David, Damian en Nick.

Vrijdag 17 mei wel les 

Slide 40 - Tekstslide

Bouwsteen 06. vrijdag 17 + 24 mei  ► Informatie en meningen
- vrijdag 24 mei het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 06. 
Niet: Ellen, Amber, Jinke, Anton, Chris, Damian en Midas.

Vrijdag 31 mei geen les ivm mondelinge examens. 
Vrijdag 7 juni het eerste lesuur geen les ivm mondelinge examens. 

Bouwsteen 07. vrijdag 7 juni het tweede lesuur + 14 juni ► Evalueren
- vrijdag 14 juni het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 07.
Niet: Ellen, Romy, Evan en Manu.

Slide 41 - Tekstslide

Bouwsteen 08.  vrijdag 21 + 28 juni ► Samenvatten
- vrijdag 28 juni het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 08.
Niet: Jinke, Leon en Nick.

Eindtoets Bouwstenen vrijdag 5 juli het 1e lesuur Nederlands.

Nulmeting Grammatica en Spelling. vrijdag 12 juli het 1e lesuur Nederlands.  
Nulmeting Woordenschat vrijdag 12 juli het 2e lesuur Nederlands.
Je kunt deze nulmetingen ook maken je als je vrijstelling hebt voor een bouwsteen en je bent op locatie. Mail mij, dan zet ik de bewuste nulmeting voor je klaar. 


Slide 42 - Tekstslide

EINDE VAN DE LES

Slide 43 - Tekstslide

2. BOUWSTEEN 3: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: 
pg. 1 - 3: opgave 1 t/m 8; 
pg. 5: opgave 13, 14; 
pg. 6: opgave 16, 17 en 18.

Tussentoets (niet oud)
Woordenschat van Bouwsteen 3 (3F). 

Slide 44 - Tekstslide

BOUWSTEEN 4: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 11 t/m 19.
Schrijven: opgaven 1 t/m 3. 

Woordenschat: bouwsteen 4 Samenhang
Tussentoets (niet oud)

Slide 45 - Tekstslide

BOUWSTEEN 5: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.
Schrijven, maken: 


Woordenschat: bouwsteen 5 Hoofd- en bijzaken
Tussentoets (niet oud)

Slide 46 - Tekstslide

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.
Schrijven, maken: 


Woordenschat: bouwsteen 6 Argumenteren (op 3F)
Tussentoets (niet oud)

Slide 47 - Tekstslide