TM2 - Ne - Blok1 Grammatica & Spelling

Lees de zin hieronder.
1 Noteer het onderwerp.
2 Noteer het gezegde.
3 Noteer het lijdend voorwerp.

We hebben een film gezien in de bioscoop.

1 / 15
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Lees de zin hieronder.
1 Noteer het onderwerp.
2 Noteer het gezegde.
3 Noteer het lijdend voorwerp.

We hebben een film gezien in de bioscoop.

Slide 1 - Open vraag

Lees de zin hieronder.
1 Noteer het gezegde.
2 Noteer het lijdend voorwerp.
3 Noteer het onderwerp.

Morgen ga ik de marathon van Amsterdam lopen.

Slide 2 - Open vraag

Hieronder staan drie zinnen. Noteer het meewerkend voorwerp van elke zin.
1 Wat zullen we dit jaar aan Laura geven?
2 Mark laat zijn vriendin weten dat hij later komt.
3 De directeur wil ons iets meedelen.

Slide 3 - Open vraag

Maak een basiszin met het werkwoord 'vertellen'.

Slide 4 - Open vraag

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?

Slide 5 - Open vraag

Lees de drie zinnen hieronder.
1 In welke twee zinnen staat een meewerkend voorwerp?
2 Wat is het verschil in betekenis tussen de zinsdelen aan de mijne (zin a) en aan zijn vrienden (zin c)? Leg je antwoord uit.
a Je kunt je fiets aan de mijne vastmaken.
b Geef me eens een dropje.
c Omar vertelt aan zijn vrienden dat hij gaat verhuizen.

Slide 6 - Open vraag

Hieronder staan drie zinnen. Noteer het meewerkend voorwerp van elke zin.
1 Vertel niet aan Manon wat ik te weten ben gekomen.
2 Heb je Remi de datum van het feest doorgegeven?
3 De cabaretier bezorgt zijn publiek een leuke avond.


Slide 7 - Open vraag

Lees de zinnen hieronder. Benoem de onderstreepte woorden.
Kies uit: persoonlijk voornaamwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord, voorzetsel

Hebben jullie (1) de (2) nieuwe (3) film over Batman gezien? Hij draait nu in
(4) de bioscoop (5).

Slide 8 - Open vraag

Wat zijn zwakke werkwoorden?

Slide 9 - Open vraag

Hieronder staan vier werkwoorden. Schrijf bij elk werkwoord een zin waarin je het werkwoord vervoegt volgens de gegeven kenmerken.
1 roven – persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
2 polsen – persoonsvorm in de verleden tijd
3 razen – voltooid deelwoord
4 spoelen – infinitief

Slide 10 - Open vraag

1 Beschrijf hoe je de stam bepaalt van het werkwoord 'blozen'.
2 Ziet de stam van dit werkwoord er hetzelfde uit als de ik-vorm?
Licht je antwoord toe.

Slide 11 - Open vraag

Hieronder staan tien zinnen. Vervoeg het werkwoord in elke zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
1 Om halfdrie is de show … (beginnen).
2 Gisteravond … (hoesten) de hond een haarbal op.
3 … (bereiden) je eten ruim van tevoren.
4 In de nieuwe attractie werd ik een kwartier lang heen en weer … (zwieren).
5 Tommy … (vergeven) meestal niet zo snel.

Slide 12 - Open vraag

6 Rosalie … (juichen) vorige week nog het hardst om het nieuws over het
schoolreisje.
7 Tot vorig jaar … (bezuinigen) de school op bureaustoelen.
8 De grote wijzer van de oude klok … (wijzen) naar de twaalf.
9 … (kruiden) je vlees niet te scherp.
10 Maarten heeft hard … (zwoegen) op zijn laatste toetsen.

Slide 13 - Open vraag

Hieronder staan drie zinnen. Vervoeg de werkwoorden in elke zin in de tegenwoordige tijd.
1 De waarzegger … (voorspellen) dat er de komende tijd niet veel spannends
… (gebeuren).
2 Remco denkt dat hij met zijn nieuwe techniek veel energie … (besparen).
3 De crimineel heeft … (bekennen) dat hij zich al langer in het criminele circuit
begeeft.

Slide 14 - Open vraag

Hieronder staan drie zinnen. Vervoeg de werkwoorden in elke zin in de tegenwoordige tijd.
1 Het … (verbazen) me wel dat hij in een jaar tijd zo veel is … (veranderen).
2 De fouten zijn … (verbeteren), maar nog altijd leest de tekst niet zo lekker.
3 De supermarkt … (verhuizen) naar een nieuw gebouw als het oude niet meer
kan worden opgeknapt.

Slide 15 - Open vraag