Formuleren 2: Verwijzen en dubbelop

Welkom H4A
Deze week:
- Verder met formuleren: verwijzen en dubbelop
- Werken aan je leesdossier
- Morgen ben ik afwezig. Woensdag inzien/bespreken toets.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom H4A
Deze week:
- Verder met formuleren: verwijzen en dubbelop
- Werken aan je leesdossier
- Morgen ben ik afwezig. Woensdag inzien/bespreken toets.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel deze week:
  • Ik kan de juiste verwijswoorden op de goede manier gebruiken.
  • Ik kan onjuiste verwijswoorden herkennen en gebruiken.
  • Ik kan de dubbelopfouten pleonase, tautologie, contaminatie,                 onjuiste herhaling en dubbele ontkenning herkennen en verbeteren. 

Slide 2 - Tekstslide

De jongen koopt een fiets. 
De jongen fietst op zijn fiets naar huis. De jongen laat zijn fiets zien aan zijn moeder. De jongen is blij met zijn fiets.
Verwijswoorden

Slide 3 - Tekstslide

De jongen koopt een fiets. Hij fietst erop naar huis. Hij laat hem zien aan zijn moeder. De jongen is er blij mee.
Verwijswoorden

Slide 4 - Tekstslide

Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. Vaak is dit antecedent de kern van een zinsdeel.
Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern.
Verwijswoorden

Slide 5 - Tekstslide

antecedent
Het boek dat ik lees is prachtig. dat = verwijswoord ==> antecedent = het boek. 
De boom die daar staat is ruim 100 jaar oud. die = verwijswoord ==> antecedent is de boom. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Je zussen kunnen geen geheimen bewaren, dus
ik zou .......niet vertellen dat je een date hebt.
A
hun
B
hen

Slide 8 - Quizvraag

Mijn oma .....ik een ketting heb
gekregen, woont in Amerika.
A
waarvan
B
van wie

Slide 9 - Quizvraag

Mijn hond is het liefste ....
ik bezit.

A
wat
B
dat

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Het capitool dat ik bestormde.
B
Het capitool die ik bestormde.

Slide 11 - Quizvraag

Let op!
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz). 
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) of als bezittelijk voornaamwoord.


Verwijswoorden - hen/hun

Slide 12 - Tekstslide

Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een 
gezellige middag in hun tuin.
Verwijswoorden - hen/hun

Slide 13 - Tekstslide

Let op!

Met het verwijswoord wat verwijs je naar dat en datgene, naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), naar een overtreffende trap (het beste) en naar een hele zin:
Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.




Verwijswoorden - wat

Slide 14 - Tekstslide

Let op!
- Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover) 
- Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):

De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt


Verwijswoorden - dieren/mensen

Slide 15 - Tekstslide

Welke zin is juist?
A
De kat waarmee Stan naar kattenshows gaat is siamees.
B
De kat met wie Stan naar kattenshows gaat is siamees.

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
De agent door wie ik gearresteerd werd.
B
De agent waardoor ik gearresteerd werd.

Slide 17 - Quizvraag

Huiswerk voor woensdag
* Zie planning NN - §5 verwijzen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

 pleonasme

  • Het benadrukken van een begrip met een woord van een andere woordsoort. De houten boomstam.  
  • Van tevoren reserveren. = stijlfout

Slide 20 - Tekstslide

 tautologie
  • Combinatie waarin woorden van dezelfde woordsoort hetzelfde uitdrukken.
  • Vanzelfsprekend zijn wij als bedrijf natuurlijk bereid u te helpen.  

Slide 21 - Tekstslide

contaminatie
  • Twee woorden of uitdrukkingen met eenzelfde betekenis kunnen verhaspeld zijn. Zo'n foutieve woordvervlechting heet een contaminatie.

  • Voordat we weggaan, moet ik mijn auto laten nachecken --> nakijken/checken. 
  • Volgens mijn mening was het verstandig geweest.... -->  volgens mij/naar mijn mening

Slide 22 - Tekstslide

Onjuiste herhaling
 Een vast voorzetsel wordt ten onrechte twee keer gebruikt:
- Op een politicus die zulke rare uitspraken doet, zal ik nooit op stemmen.
Het tweede op moet niet in de zin staan.

Slide 23 - Tekstslide

Dubbele ontkenning
  • Je gebruikt twee keer een ontkenning. Werkwoorden als voorkomen, beletten, verhinderen, verhoeden, ervoor waken en ervan afhouden drukken uit dat iets NIET moet gebeuren. Als je in dezelfde zin ook nog het woord 'niet' gebruikt, kan het zijn dat je precies het tegenovergestelde zegt van wat je bedoelt.
  • Hij gebruikt nooit geen suiker in de koffie. (nooit of geen weglaten). 

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag:
* Zie planning NN - §1.4 opdracht 12, 13 en 14.

Slide 25 - Tekstslide