In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Nederlands 4 september
Werkwoorden hoofdstuk 2 spelling en grammatica
Slide 1 - Tekstslide
Terugblik vorige les
Wat zijn werkwoorden?
Wie kan hier voorbeelden van noemen?
Wat is het verschil tussen een werkwoord en een persoonvorm?
Slide 2 - Tekstslide
Werkwoord: koken
Ik stam:
jij / u stam + t:
hij / zij stam + t
Wij hele werkwoord
jullie hele werkwoord
Zij hele werkwoord
Slide 3 - Tekstslide
Vervoeg de volgende werkwoorden:
Verbranden en worden.
Ik:
jij / u:
hij: / zij:
Wij:
jullie:
Slide 4 - Tekstslide
Doel van de les:
Ik weet wat een werkwoord is en hoe ik de werkwoorden worden en verbranden moet vervoegen.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Wat is handig om te weten:-)
't Kofschip.
Slide 7 - Tekstslide
Opdrachten die wij gaan maken:
Hoofdstuk 2 spelling en grammatica:
opdracht 1, 2, 3 4 en 5. Succes:-)
Klaar? Werkblad werkwoordoefening.
Slide 8 - Tekstslide
Terugblik vorige les
Spelling en grammatica
Wat is de stam van het werkwoord:
lusten, raspen, kauwen, voeden.
Slide 9 - Tekstslide
Uitleg
Bij het vinden van de stam moet je goed op de klank van het werkwoord letten. Als je in het hele werkwoord een lange klank hoort, schrijf je in de stam ook een lange klank.
Koken stam: kook
Eten: eet
Slide 10 - Tekstslide
Uitleg
In het Nederlands eindigen werkwoorden nooit op een v of een z. Een v wordt aan het einde van een werkwoord een F. Een z wordt aan het einde van het werkwoord een s.
Proeven - Proef
Vriezen - Vries
Slide 11 - Tekstslide
Als je een werkwoord in de tegenwoordige tijd wilt vervoegen
Ik stam
jij/u stam + t
hij /zij stam + t
wij hele werkwoord
jullie hele werkwoord
Zij hele werkwoord
Slide 12 - Tekstslide
Werkwoord op -dt
Sommige werkwoorden hebben een stam die eindigt op een -d. Ook aan de stam voeg een - t toe als er jij, u, hij of zij voor staat. Het werkwoord eindigt dan op -dt.
Slide 13 - Tekstslide
Werkwoord verbranden
Ik stam verbrand
jij/ stam +t jij/u verbrandt
hij/ zij stam + t hij /zij verbrandt
Slide 14 - Tekstslide
Uitleg
Als je of jij achter het werkwoord staat, schrijf je alleen de stam van het werkwoord.
jij loopt naar huis. Loop jij naar huis?
Jij fietst naar school vandaag. Fiets jij naar school vandaag?
Je houdt van taart. Houd je van taart?
Slide 15 - Tekstslide
Doel van de les
Ik kan de werkwoorden op de juiste manier vervoegen.
Slide 16 - Tekstslide
Opdrachten deze les
Jullie gaan hoofdstuk 2 spelling en grammatica maken tot en met blz. 125
