Grammatica zinsdelen 5: het meewerkend voorwerp

Het meewerkend voorwerp
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Het meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
In deze les krijg je uitleg over
het meewerkend voorwerp.

* Je weet wat het meewerkend voorwerp
   betekent.
* Je kunt het meewerkend voorwerp
   vinden in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Weet je nog?
Ontleden betekent: iets in stukjes verdelen en ieder deel een naam geven.

Bij redekundig ontleden verdeel je een zin in zinsdelen.

Slide 3 - Tekstslide

De zinsdelen
Zinsdelen kunnen uit één of meerdere woorden bestaan.

Om zinsdelen te vinden,
hussel je de zin door elkaar.

Alles wat vóór de persoonsvorm
staat of kan staan is één zinsdeel.

Slide 4 - Tekstslide

Wat je al weet en kunt
    Je weet wat redekundig ontleden is.
    Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
    Je kan de volgende zinsdelen benoemen:
      * persoonsvorm
      * werkwoordelijk gezegde
      * onderwerp
      * lijdend voorwerp.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Het meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp is een zinsdeel dat met én zonder de voorzetsels aan, voor, bij of van kan beginnen.
Als één van die voorzetsels erbij staat, moet je de zin zo kunnen veranderen dat je het voorzetsel weg kunt laten. Staat het voorzetsel er niet bij, dan moet je het voorzetsel toe kunnen voegen.

Voorbeelden: * Hij heeft (aan) zijn moeder een cadeau gegeven.
                      * Dat klusje leverde (voor) hem honderd Euro op.
                      * Meneer Hamer rukte (bij) de kip een poot uit.
                      * Messi pakt (van) Ronaldo de bal af.

Slide 7 - Tekstslide

Zinsdelen benoemen
  1. Persoonsvorm                   (vraagzin / verander de tijd )
  2. Werkwoordelijk gezegde   (alle werkwoorden in de zin)
  3. Onderwerp                         (Wie + WG? of Wat + WG?)
  4. Lijdend voorwerp                (Wat + WG + O? of Wie + WG + O?)
  5. meewerkend voorwerp       (aan/voor/bij/van + WG + O + Lv?)

Slide 8 - Tekstslide

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
Gisteren
hebben
we
een lief, klein katje
opgehaald.

Slide 9 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
De ober
heeft
de jas
aan de klant
gegeven.

Slide 10 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
Ze
heeft
mij
een goed boek
gegeven.

Slide 11 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
Fieke
had
een mooi gedicht
voor haar opa
geschreven.

Slide 12 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
Het jongentje
gaf
zijn vriendinnetje
zijn mooiste tekening
voor haar verjaardag.

Slide 13 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
Mijn moeder
heeft
mijn broertje
straf
moeten
geven.

Slide 14 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
De docent Nederlands
gaf
de leerling
een negen
voor zijn toets.

Slide 15 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
Aan mijn oma
heeft
mijn moeder
een nieuwe jas
gegeven.

Slide 16 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
Wie
heeft
mijn konijn
gisteren
gegeven?
eten

Slide 17 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
Aan mijn beste vriend
heb
ik
voor zijn verjaardag
gegeven.
een nieuwe puzzel

Slide 18 - Sleepvraag

  meewerkend voorwerp
  lijdend voorwerp
  werkwoordelijk gezegde
  onderwerp
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak
Dinsdagmiddag
moeten
alle leerlingen
hun werkboeken
inleveren.

Slide 19 - Sleepvraag

Welke vragen stel je om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden?

Slide 20 - Open vraag

Maak zelf een zin met een meewerkend voorwerp erin.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Link

Doelen
  • Je weet wat het meewerkend voorwerp betekent
  • Je kunt het meewerkend voorwerp vinden in een zin

Slide 23 - Tekstslide

Ik weet hoe ik het meewerkend voorwerp kan vinden in een zin.
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin vinden.
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide